Rechtspraak
Uitspraakdatum
01-06-2015
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2015:180
Zaaknummer
7440
Inhoudsindicatie
Geen beroep mogelijk tegen de beslissing van de raad waarin het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ongegrond is verklaard.
Uitspraak
Beslissing van 1 juni 2015
in de zaak 7440
naar aanleiding van het verzet van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 6 november 2014, onder nummer 14-257NH, waarin de plaatsvervangend voorzitter de klacht van klager kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Tevens verwijst het hof naar de beslissing van 20 januari 2015, onder hetzelfde nummer, aan partijen toegezonden op 20 januari 2015, waarbij het verzet van klager tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter ongegrond is verklaard.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 Bij fax gedateerd 20 februari 2015, ontvangen ter griffier van het hof op 23 februari 2015, heeft klager beroep ingesteld. Bij beslissing van 11 maart 2015 heeft de voorzitter van het hof het hoger beroep van klager afgewezen. Een afschrift van deze beslissing is aan partijen toegezonden op 11 maart 2015.
2.2 De verzetschriftuur van klager is door de griffie van het hof ontvangen op
24 maart 2015. Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 1 mei 2015, waar klager en verweerder zijn verschenen.
3 DE BEOORDELING
3.1 Artikel 46h lid 4 van de Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de Raad van Discipline tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet, gedaan tegen een beslissing van de voorzitter van die raad waarbij een klacht als kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht is afgewezen.
3.2 De voorzitter van het hof heeft in zijn voorzittersbeslissing het beroep van klager afgewezen, omdat de wet op grond van het hiervoor genoemde artikel 46h lid 4 van de Advocatenwet aan klager niet de mogelijkheid biedt beroep in te stellen.
3.3 In zijn verzetschrift voert klager aan dat sprake is van schending van fundamentele rechtsbeginselen. Naar de kern genomen behelst de klacht tegen verweerder dat hem, klager, door verweerder ten onrechte kennisneming van een brief van 26 maart 2002 van G.t NL BV wordt onthouden. De bezwaren die klager formuleert zijn derhalve bezwaren tegen de beoordeling van het optreden van verweerder. De voorzitter en de raad zijn evenwel niet aan een inhoudelijke beoordeling toegekomen. Beslist werd – kort gezegd – dat de klacht te laat was ingediend.
3.4 Klager is het niet eens met de beslissingen van de voorzitter en van de raad. Vanwege het appelverbod kan het hof evenwel in beginsel niet onderzoeken of de genomen beslissingen al dan niet juist zijn. Dit zou alleen dan mogelijk zijn indien de beslissing (te laat ingediend) zou zijn genomen met een schending van een fundamenteel rechtsbeginsel. Daarvan is geen sprake. De enkele omstandigheid dat klager het onthouden van de brief aanmerkt als een schending van een fundamenteel rechtsbeginsel leidt niet tot doorbreking van het appelverbod. Het oordeel van de raad is immers daarop niet gegrond. Dat buiten de klager onwelgevallige beslissing zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan, waarvan kan worden geoordeeld dat daarmee sprake is van een schending van een fundamenteel rechtsbeginsel door de raad, is het hof niet kunnen blijken. Het hof oordeelt dat geen sprake is van schending van fundamentele rechtsbeginselen bij de totstandkoming van de beslissing van de raad. De voorzitter terecht heeft overwogen dat klager kennelijk niet-ontvankelijk is in zijn beroep en op grond daarvan het beroep van klager afgewezen.
3.5 Dit leidt tot de conclusie dat het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van het hof ongegrond dient te worden verklaard.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline van 11 maart 2015 ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs.
A.D. Kiers-Becking, T.E. van der Spoel, J. Italianer en V. Wolting, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2015.