Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-05-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2015:205
Zaaknummer
R. 4629/14.214
Inhoudsindicatie
Klacht over optreden voor klaagsters wederpartij in een burengeschil. Klaagster verwijt verweerster dat zij haar cliënt niet adviseert om zich volgens de Nederlandse wet te gedragen. Klaagster beroept zich op hinder en schade voor haar gezondheid door het gebruik van een rookoven door de cliënt van verweerster. De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Verzet ongegrond.
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 8 juni 2014 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden een klacht tegen verweerster ingediend.
1.2 Bij brief aan de raad van 24 september 2014, door de raad ontvangen op 25 september 2014, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 16 oktober 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. De beslissing is verzonden op 17 oktober 2014.
1.4 Bij brief van 30 oktober 2014, door de raad ontvangen op 31 oktober 2014, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 9 maart 2015 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Verweerster werd bijgestaan door mr. S., verbonden aan SRK Rechtsbijstand. Klaagster en mr. S. hebben elk pleitnotities overgelegd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Sinds september 2011 is klaagster met haar buurman, cliënt van verweerster, in een geschil verwikkeld ten aanzien van op zijn balkon aangebrachte constructies.
2.3 De gemeente L. heeft bij brief van 10 oktober 2013 de buurman op de hoogte gesteld van haar bevindingen omtrent de verschillende constructies op zijn balkon.
2.4 Klaagster heeft verweerster op de hoogte gesteld van de inhoud van deze brief. Klaagster stelt last te hebben van het gebruik door de cliënt van verweerster van de constructies op het balkon, die zij schadelijk acht voor haar gezondheid en terzake waarvan klaagster stelt dat de cliënt van verweerster handelt in strijd met de Nederlandse wet.
2.5 Verweerster heeft namens haar cliënt een procedure jegens klaagster aanhangig gemaakt betreffende een door de cliënt van verweerster gevorderd verbod jegens klaagster tot het voeren van duiven op klaagsters balkon en een verbod op lasterlijke uitlatingen door klaagster over de cliënt van verweerster. De cliënt van verweerster heeft deze procedure in eerste aanleg verloren en heeft tegen het afwijzende vonnis hoger beroep ingesteld.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij haar cliënt, de wederpartij van klaagster, er niet op heeft gewezen dat hij handelt in strijd met de wet en dat hij de door hem op zijn balkon aangebrachte constructies, waaronder een rookoven, dient te verwijderen.
3.2 In het verzet heeft klaagster haar bezwaren tegen het handelen van verweerster gehandhaafd.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
5.2 De raad verenigt zich met het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht, zoals de voorzitter dit onder nummer 3.1 van de bestreden beslissing heeft vermeld.
5.3 De behandeling van het verzet heeft niet geleid tot andere conclusies ten aanzien van de onderdelen van de klacht dan die van de voorzitter. De toelichting die klaagster in het verzet heeft gegeven heeft vooral betrekking op haar eigen stellingname in het geschil met de cliënt van verweerster en op het handelen van die cliënt. Ten aanzien van het handelen van verweerster is niet gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel nopen dan dat van de voorzitter. De raad verenigt zich met haar beoordeling van de klacht(onderdelen) en maakt die tot de zijne. Dit brengt mee dat het verzet ongegrond is.
6 BESLISSING
De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. P.S. Kamminga, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 mei 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 13 mei 2015 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten Den Haag
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.