Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-03-2015
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2015:66
Zaaknummer
7305
Inhoudsindicatie
Klaagster had te laat beroep ingesteld bij het hof. De voorzitter had klaagster terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 2 maart 2015
in de zaak 7305
naar aanleiding van het verzet van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 2 september 2014, nummer 14-019A, aan partijen toegezonden op 2 september 2014, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder ongegrond is verklaard.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is in een envelop, gefrankeerd op 3 oktober 2014, op 6 oktober 2014 ter griffie van het hof ontvangen. Nadere stukken gestuurd in een envelop, gefrankeerd op 4 oktober 2014, zijn op 7 oktober 2014 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Bij beslissing van 22 oktober 2014 heeft de voorzitter van het hof klaagster kennelijk niet-ontvankelijk geoordeeld in haar hoger beroep en dat hoger beroep op die grond afgewezen. Een afschrift van deze beslissing is aan partijen toegezonden op 22 oktober 2014.
2.3 De verzetschriftuur van klaagster is door de griffie van het hof ontvangen op 31 oktober 2014. Verweerder heeft daarop gereageerd bij brief van 10 november 2014. Bij brief van 29 december 2014 heeft klaagster een pleitnota ingestuurd.
2.4 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 januari 2015, waarbij klaagster is verschenen. Het hof heeft bij zijn beslissing acht geslagen op de stukken die op de zaak betrekking hebben. Het verzet strekt tot gegrondbevinding daarvan.
3 DE BEOORDELING
3.1 Het beroepschrift is ter griffie ontvangen na het verstrijken van de termijn van 30 dagen, gesteld in artikel 56 lid 1 van de Advocatenwet, zoals de voorzitter van het hof terecht heeft overwogen. De laatste dag waarop hoger beroep kon worden ingesteld, was immers 2 oktober 2014. Het beroep is echter pas op 6 oktober 2014 bij de griffie van het hof binnengekomen.
3.2 Klaagster beroept zich op verschoonbaarheid van de overschrijding van deze termijn en zij verzoekt het hof het beroep, ondanks de late indiening, toch inhoudelijk te behandelen.
3.3 Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat de door klaagster aangevoerde omstandigheden het haar onmogelijk hebben gemaakt om binnen de daarvoor gestelde termijn een verzetschrift te (laten) indienen. De stelling van klaagster dat zij ervan uit mocht gaan dat de in artikel 56 van de Advocatenwet genoemde termijn werkdagen betreft en niet kalenderdagen treft geen doel, omdat in de Advocatenwet niet wordt verwezen naar werkdagen in plaats van kalenderdagen. Van een uitzondering op telling met kalenderdagen is derhalve geen sprake. Het door klaagster ingestelde verzet dient ongegrond te worden verklaard.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline van 22 oktober 2014 ongegrond.
Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. L. Ritzema, A.B.A.P.M. Ficq, J.P. Balkema, I.E.M. Sutorius en, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2015.