Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-03-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:85

Zaaknummer

7250

Inhoudsindicatie

Verwijt klager in correspondentie over een schikking op het verkeerde been te hebben gezet. Ongegrond. " Incidenteel" appel van verweerder niet-ontvankelijk, omdat een beroep binnen de in artikel 56 Aw genoemde termijn van 30 dagen moet worden ingediend.

Uitspraak

                                   

van 20 maart 2015

Beslissing in de zaak 7250

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klagers (sub 1, 2 en 3)

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 15 juli 2014, onder nummer 14-025A, aan partijen toegezonden op 15 juli 2014, waarbij van een klacht van klagers tegen verweerder klachtonderdeel a gegrond is verklaard, klachtonderdelen b, c en e ongegrond zijn verklaard en klagers in klachtonderdeel d niet-ontvankelijk zijn verklaard, en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2014:194

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 14 augustus 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

-    brief van klagers aan het hof van 30 december 2014;

-    e-mail van klagers aan het hof van 5 januari 2015;

-    e-mail van klagers aan het hof van 6 januari 2015;

-    brief van klagers aan het hof van 6 januari 2015.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 januari 2015, waar klagers sub 1 en 2 mede namens klaagster sub 3, en verweerder samen met zijn gemachtigde zijn verschenen. Beide partijen hebben gepleit aan de hand van een pleitnota. Aan de pleitnota van klagers gehechte nieuwe stukken zijn geweigerd aangezien deze te laat zijn ingediend en verweerder tegen overlegging terecht bezwaar heeft gemaakt.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    (…..)

b)    hij klagers willens en wetens een schikkingstraject heeft ingelokt met als doel de bodemprocedure tegen te houden om vervolgens de (financiële) situatie van klagers te kunnen inschatten, met financiële overzichten die klagers in goed vertrouwen hebben overgelegd.

c)    hij op een oneigenlijke gronden klagers heeft gevraagd informatie te overleggen waarmee hun privacy is geschonden.

d)    (…..)

e)    hij klagers toezegging heeft gedaan waarvan hij bij voorbaat wist dat deze niet waar te maken waren.

4    FEITEN

    In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerder heeft in zijn antwoordmemorie, gedateerd 22 september 2014 en ter griffie van het hof ontvangen op 23 september 2014, grieven aangevoerd tegen de beslissing van de raad. Dit beroep is te laat, namelijk ingediend ruim na het verstrijken van de termijn van 30 dagen  als bedoeld in artikel 56 Advocatenwet. Dit beroep is daarom niet-ontvankelijk.

5.2    Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. Het hof wijst met name op de brief van 14 oktober 2011 van verweerder aan de advocaat van klagers waarin hij expliciet te kennen geeft dat zijn cliënte een claim van klagers sub 2 en 3 afwijst en de brief van 10 november 2011 van verweerder aan de advocaat van klagers waarin hij dit standpunt herhaalt. Dat verweerder in zijn email van 2 november 2011 aan de advocaat van klagers heeft verzocht om geheimhouding door alle drie de klagers houdt geen aanvaarding van de claim van klagers 2 en 3 of een toezegging door verweerder  in. Ook de omstandigheid dat klagers 2 en 3 op hen zelf betrekking hebbende financiële gegevens aan hun advocaat hebben gezonden, brengt dat niet mee.

5.3    De grieven van klagers tegen de beslissing van de raad worden verworpen.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    verklaart verweerder niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 15 juli 2014, gewezen onder nummer 14-025A, en

-    bekrachtigt deze beslissing voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs.  L. Ritzema, A.B.A.P.M. Ficq, J.P. Balkema en I.E.M. Sutorius, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2015.