Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-05-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:167

Zaaknummer

7360

Inhoudsindicatie

Hof bekrachtigt beslissing van de raad waarin de klacht een bji vervroeging uitgesproken arrest niet te hebben doorgestuurd (wederom) gegrond wordt verklaard, waarschuwing.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 22 mei 2015

in de zaak 7360

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 17 november 2014, onder nummer

OB 194-2014, aan partijen toegezonden op 18 november 2014, waarbij een klacht van klager tegen verweerster voor wat betreft de klachtonderdelen a en b (deels) gegrond is verklaard, de rest ongegrond is verklaard en verweerster de maatregel van waarschuwing is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2014:283.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 16 december 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de mail d.d. 16 december 2014 van klager;

-    de mail d.d. 17 december 2014 van klager.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 20 maart 2015, waar klager is verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    een bij vervroeging gewezen arrest van het Gerechtshof niet tijdig aan klager   heeft toegezonden;

b)  de belangen van klager onvoldoende heeft behartigd;

c)  zich ten onrechte aan de behandeling van klagers zaak heeft onttrokken.

3.2      Ter onderbouwing van klachtonderdeel b heeft klager -zakelijk weergegeven-          het navolgende naar voren gebracht.

1.    Verweerster heeft in eerste aanleg tardief een brief gestuurd aan de kantonrechter en de stukken te laat in de procedure overgelegd. Zij had de stukken eerder kunnen ophalen bij klagers voormalig advocaat;

2.    Verweerster heeft door klager toegezonden producties ter onderbouwing, die wezenlijk van belang waren voor het bewijs in de zaak, niet bij het gerechtshof ingediend. Zij heeft ook de memorie van grieven in de procedure bij het gerechtshof niet correct geformuleerd;

3.    Door niet tijdig inschrijven van het verzoek om pleidooi op de rol, heeft het hof dit verzoek niet gehonoreerd;

4.    Verweerster heeft klager nauwelijks op de hoogte gehouden van het verloop van de procedures en de door haar verrichte handelingen. Zij zond slechts rolberichten door, zonder deze aan klager uit te leggen;

5.    Verweerster heeft klager niet op de hoogte gehouden van de oplopende kosten en pas na de verhuizing van haar kantoor naar België (na meer dan 1 jaar) een rekening gestuurd, terwijl in de algemene voorwaarden staat dat klager maandelijks een rekening zou krijgen voor verrichte werkzaamheden. Zij heeft klager niet in de gelegenheid gesteld om de gerezen geschillen over haar honorarium te bespreken.

4    FEITEN

    In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    Het beroep van klager richt zich uitsluitend tegen de beslissing van de raad op de klachtonderdelen b2 en b5. Het onderzoek in hoger beroep heeft met betrekking tot deze klachtonderdelen niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.2    De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 17 november 2014 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer OB 194-2014 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, G.R.J. de Groot, A.D.R.M. Boumans en R.H. Broekhuijsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2015.