Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-06-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:160

Zaaknummer

14-313A

Inhoudsindicatie

Verzetbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de moeder van klager. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 15 juni 2015

in de zaak 14-313A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 5 februari 2015 op de klacht van:

de heer

Gemachtigde:

De heer mr.

klager

tegen:

de heer mr.

advocaat te

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 28 juli 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 18 november 2014 met kenmerk 4014-0562, door de raad ontvangen op 20 november 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 5 februari 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 5 februari 2015 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 13 februari 2015, door de raad ontvangen op 16 februari 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 20 april 2015 in aanwezigheid van de gemachtigde van klager en verweerder.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 16 februari 2015.

2 FEITEN

2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving  van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

3 VERZET

3.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter heeft miskend dat tussen klager en verweerder geen advocaat-cliënt relatie zou bestaan.

3.2 Ook heeft klager aangevoerd dat de voorzitter bij de vaststelling van de feiten ten onrechte heeft geoordeeld dat de kinderen van mevrouw B. verschillende visies hadden over de verzorging en huisvesting van mevrouw B. In werkelijkheid wordt door het Centraal Indicatie Orgaan een indicatie afgegeven en op grond daarvan de nodige zorg verleend. De kinderen van mevrouw B kunnen daar dan ook geen ruzie over maken. Ook heeft de voorzitter ten onrechte vastgesteld dat verweerder als eerste contactpersoon van mevrouw B fungeerde, terwijl verweerder alleen voor financiële zaken de eerste contactpersoon van mevrouw B was, aldus steeds klager.

4 BEOORDELING

4.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad van discipline behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 Klager is in verzet onder meer opgekomen tegen de weergave van de feiten door de voorzitter. De raad overweegt hieromtrent dat de feiten wellicht in de visie van klager op punten niet volledig zijn weergegeven, maar dat dit niet leidt tot het oordeel dat de beslissing van de voorzitter onjuist is.

4.3 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.4 Ten overvloede overweegt de raad dat niet is gebleken dat verweerder, zoals de voorzitter terecht onder punt 3.6 heeft overwogen, als advocaat voor klager is opgetreden. Klager kan niet worden gelijkgesteld met de erven gezamenlijk. Het feit dat verweerder tegenover de erven gezamenlijk verantwoording moest afleggen met betrekking tot de door hem verzonden declaratie, maakt nog niet dat er een advocaat-cliënt relatie is ontstaan met klager.

4.5 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

 verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. H.C.M.J. Karskens, P. van Lingen, E.M.J. van Nieuwenhuizen, C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. C.C. Horrevorts als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 juni 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 15 juni 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.     

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.