Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-05-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:146

Zaaknummer

15-128A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Ongegronde klacht tegen eigen advocaat over het niet aannemen van een nieuwe opdracht.

Uitspraak

Beslissing van 29 mei 2015

in de zaak 15-128A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer/mevrouw

klaagster

tegen:

mevrouw mr.

advocaat te

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 12 mei 2015 met kenmerk 4014-0940, door de raad ontvangen op 12 mei 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerster heeft klaagster rechtsbijstand verleend in een procedure tegen de Sociale Verzekeringsbank ("SVB"). Deze procedure had een voor klaagster positieve uitkomst.

1.3 Na afloop van deze procedure heeft klaagster verweerster gevraagd om een kort geding procedure te entameren tegen de SVB met andere vorderingen dan in de reeds afgeronde procedure.

1.4 Verweerster was niet bereid deze kort geding procedure te entameren voor klaagster.

1.5 Klaagster heeft haar klacht op het dekenspreekuur van 4 december 2014 ter kennis van de deken gebracht.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij geweigerd heeft nadere actie te ondernemen tegen de SVB in de vorm van een door klaagster gewenste kort geding procedure.

3 VERWEER

3.1 Verweerster acht de klacht ongegrond. Na afloop van de procedure tegen de SVB heeft zij de instructie van klaagster om een kort geding tegen de SVB te starten geweigerd, omdat zij daartoe geen juridische grondslag aanwezig vond. Verweerster wijst er voorts op geen toevoeging te hebben aangevraagd voor klaagster ter zake van de door klaagster gewenste kort geding procedure.

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 Met betrekking tot de klacht overweegt de voorzitter als volgt. 

4.3 Voorop staat dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid, in overleg met de cliënt, moet bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Daarbij kan een advocaat niet verplicht worden om een opdracht aan te nemen die hij onhaalbaar acht. Het is immers ook de taak van een advocaat zijn cliënt te behoeden voor kansloze procedures. De advocaat moet dit dan wel goed uitleggen aan zijn cliënt.

4.4 Verweerster heeft aangevoerd dat en waarom zij meende dat het door klaagster gewenste kort geding tegen de SVB een juridische grondslag ontbeerde. De voorzitter kan verweerster volgen in dit betoog.

4.5 Ook overigens is niet gebleken dat verweerster ooit heeft toegezegd namens klaagster een kort geding tegen SVB aanhangig te zullen maken. Evenmin zijn omstandigheden gebleken op grond waarvan dit redelijkerwijs van verweerster mocht worden verlangd.

4.6 Ten overvloede overweegt de voorzitter dat klaagster niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerster een toevoeging voor haar heeft aangevraagd ter zake van de door haar gewenste kort geding procedure. Hoewel de stelling van klaagster dat verweerster een toevoeging had aangevraagd geen onderdeel uitmaakt van de klacht, stelt de voorzitter vast dat klaagster geen vertrouwen kan hebben ontleend aan enige aanvraag voor een toevoeging voor haar door verweerster.

4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 29 mei 2015.

Griffier  Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 29 mei 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster 

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.