Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-05-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2015:203
Zaaknummer
R. 4620/14.205
Inhoudsindicatie
Klacht betreft optreden van verweerder als advocaat van de voormalige cliënte van klager in een letselschadezaak. Verweerder behartigt mede de belangen van zijn cliënte in een door klager tegen haar aangespannen incassozaak. Verwijt aan verweerder dat de cliënte in de incassozaak als proefkonijn tegen klager wordt gebruikt en dat de bijstand van verweerder in die zaak wordt gefinancierd door de LSA. Voorts dat verweerder klager door het voeren van verweer op kosten jaagt.
Inhoudsindicatie
De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Verzet ongegrond
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 23 april 2014 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht tegen verweerder ingediend.
1.2 Bij brief aan de raad van 12 september 2014, door de raad ontvangen op september 2014, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 29 september 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) klachtonderdeel a als kennelijk ongegrond c.q. kennelijk niet-ontvankelijk en de klachtonderdelen b en c als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen. De beslissing is aan klager verzonden op 30 september 2014.
1.4 Bij brief van 9 oktober 2014, door de raad ontvangen op 10 oktober 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Bij brief van 13 februari 2015 heeft klager een productie aan de raad toegezonden.
1.6 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 9 maart 2015 in aanwezigheid van verweerder. Klager heeft bericht van afwezigheid gestuurd. Verweerder werd bijgestaan door mr. B., advocaat te R. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.7 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Medio 2013 heeft mevrouw A. zich tot klager gewend met het verzoek haar bij te staan in haar letselschadezaak.
2.3 In oktober 2013 heeft mevrouw A. zich tot mr. W. gewend met het verzoek of hij haar verder in deze kwestie wilde bijstaan. Verweerder heeft haar zaak afgerond.
2.4 Klager had met mevrouw A. prijsafspraken gemaakt. Hij stelt met haar een succes fee van 25% exclusief BTW te hebben afgesproken. Daarnaast heeft hij de buitengerechtelijke kosten bij de verzekeraar gedeclareerd.
2.5 Mr. W. heeft zich namens mevrouw A. op het standpunt gesteld dat klager geen recht heeft op deze succes fee. Mevrouw A. heeft de succes fee onbetaald gelaten. Klager heeft haar vervolgens in rechte betrokken. In die procedure wordt mevrouw A. bijgestaan door verweerder. De kosten daarvan komen voor rekening van de Vereniging van Letselschade Advocaten, verder: de LSA. Mr. W. is voorzitter van deze vereniging.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Klager verwijt verweerder meer in het bijzonder dat hij:
a. mevrouw A. als “proefkonijn” tegen hem gebruikt;
b. geld aanneemt van anderen dan zijn cliënte;
c. een minnelijke regeling frustreert en daarmee aanstuurt op een jarenlange en kostbare procedure met een belang van minder dan € 5.000, -. Klager meent dat verweerder daarmee het belang van de LSA bij deze procedure laat prevaleren boven het belang van zijn formele cliënte.
3.3 In het verzet heeft klager zijn stellingname over het handelen van verweerder gehandhaafd. Klager stelt dat hij rechtstreeks in zijn financiële belang is getroffen dan wel geschaad. Ook stelt klager dat verweerder niet in het belang van mevrouw A handelt maar in het belang van de voorzitter van de LSA.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
5.2 De raad verenigt zich met het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht, zoals de voorzitter dit onder nummer 3.1 van de bestreden beslissing heeft vermeld.
5.3 De behandeling van het verzet heeft niet geleid tot andere conclusies ten aanzien van de onderdelen van de klacht dan die van de voorzitter. De raad verenigt zich met diens beoordeling van de klachtonderdelen en maakt die tot de zijne, met dien verstande dat de raad klachtonderdeel a kennelijk ongegrond acht. Dit brengt mee dat het verzet ongegrond is.
6 BESLISSING
De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. P.S. Kamminga, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 mei 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 13 mei 2015 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.