Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-01-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:55

Zaaknummer

R. 4694/15.4

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat in zijn hoedanigheid van deken.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klager verwijt verweerder in het bijzonder dat hij heeft nagelaten de brief van 5 mei 2014 aan de ambtshalve klacht van 28 oktober 2014 toe te voegen, hetgeen tot resultaat heeft gehad dat verweerder een onvolledig dossier naar de raad heeft gestuurd.  De voorzitter oordeelt dat het klager in het kader van de ambtshalve klachtprocedure vrij stond de brief van 5 mei 2014 over te leggen, zodat de raad dit stuk bij de beoordeling kon betrekken. Evengoed stond het verweerder vrij bij zijn klacht die stukken over te leggen die hij in het kader van de beoordeling van deze klacht relevant vond. Nu de brief van 5 mei 2014 niet direct betrekking had op de ambtshalve klachtprocedure, was verweerder niet verplicht die brief in het naar de raad gestuurde dossier op te nemen.

Inhoudsindicatie

Kllacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 5 januari 2015 met kenmerk K346 2014, door de raad ontvangen op 6 januari 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Naar aanleiding van een eerder door verweerder tegen klager ingediende klacht heeft klager bij e-mail van 12 maart 2014 de raad bericht. De griffie van de raad heeft verweerder in de gelegenheid gesteld op dit bericht te reageren, hetgeen verweerder heeft gedaan bij brief van 5 mei 2014.

1.3 Verweerder heeft op 28 oktober 2014 een (ambtshalve deken)klacht ingediend tegen klager en zijn kantoorgenoot, mr. B, wegens het niet opgeven van geheimhoudernummers.

1.4 Bij brief van 6 december 2014 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan misleiding, uitlokking, machtsmisbruik en het verkeerd voorlichten van de raad door de raad een onvolledig dossier te sturen.

 

3 BEOORDELING

3.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de voorzitter van de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

3.2 Verweerder was ten tijde van het hem verweten handelen deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van de functie van deken op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

3.3 Artikel 46c lid 2 Advocatenwet bepaalt dat de deken een onderzoek instelt naar elke bij hem ingediende klacht. Hoe dit onderzoek dient plaats te vinden is niet nader geregeld, hetgeen betekent dat de deken een grote vrijheid toekomt in de inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan.

3.4 Klager verwijt verweerder in het bijzonder dat hij heeft nagelaten de brief van 5 mei 2014 aan de ambtshalve klacht van 28 oktober 2014 toe te voegen, hetgeen tot resultaat heeft gehad dat verweerder een onvolledig dossier naar de raad heeft gestuurd.

3.5 De voorzitter oordeelt dat het klager in het kader van de ambtshalve klachtprocedure vrij stond de brief van 5 mei 2014 over te leggen, zodat de raad dit stuk bij de beoordeling kon betrekken. Evengoed stond het verweerder vrij bij zijn klacht die stukken over te leggen die hij in het kader van de beoordeling van deze klacht relevant vond. Nu de brief van 5 mei 2014 niet direct betrekking had op de ambtshalve klachtprocedure, was verweerder niet verplicht die brief in het naar de raad gestuurde dossier op te nemen.

3.6 Niet, althans onvoldoende is door klager toegelicht en onderbouwd dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan misleiding, uitlokking dan wel machtsmisbruik. De juistheid van dit klachtonderdeel kan dan ook geenszins worden vastgesteld.

3.7 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

 

Aldus gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 23 januari 2015.

griffier  voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 26 januari 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.       

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen  klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.