Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-09-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:187

Zaaknummer

OB 324 - 2014

Inhoudsindicatie

Geen belang bij klacht over mogelijke belangenverstrengeling van de advocaat van de wedertij. Klachtonderdeel waarvan pas bij het verzoek om doorzending van de klacht aan de deken melding is gemaakt, maakt geen deel uit van de klacht. Raad houdt klager ten overvloede voor dat de raad in de door klager aan de raad overgelegde e-mail van verweerder geen aanzetting tot het afleggen van een valse verklaring ziet.

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond

Uitspraak

Beslissing van 7 september 2015

in de zaak OB 324-2014

 

 

 

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 27 januari 2015 op de klacht van:

 

 

 

 

klager

 

 

 

tegen:

 

 

 

 

verweerder

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

 

1.1      Bij brief aan de raad van 29 december 2014 met kenmerk 48/14/137K, door de raad ontvangen op 30 december 2014 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

 

1.2      Bij beslissing van 27 januari 2015 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 27 januari 2015   is verzonden aan klager.

 

1.3      Bij brief van 8 februari 2015 door de raad ontvangen op 10 februari 2015 , heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

 

1.4      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 15 juni 2015 in aanwezigheid van klager en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

 

1.5      De raad heeft kennisgenomen van:

-                 de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop

                 de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

-               het verzetschrift van klager d.d. 8 februari 2015, door de raad ontvangen   op 10 februari 2015;

-                 de brief van klager dd. 27 mei 2015, met bijlagen;

-                 de brief van verweerder dd. 2 juni 2015, met bijlage.

 

 

2          FEITEN en klacht

 

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt. 

 

2.2      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder tegenstrijdige belangen heeft behartigd.

 

3          VERZET

3.1      De grond van het verzet houdt zakelijk weergegeven in dat;

de voorzitter de klacht over de rol van verweerder in het faillissement, waarin klager partij is, heeft genegeerd.

 

4          BEOORDELING

4.1      Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

4.2      De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.

4.3      Klager heeft ter zitting van de raad naar voren gebracht dat zijn klacht ook betrekking heeft op e-mail van verweerder dd. 25 juli 2013 (bijlage 2 bij de brief van klager aan de raad dd. 27 mei 2015). Hieruit blijkt volgens klager dat verweerder de heer F heeft aangezet tot het afleggen van een valse verklaring en zich aldus niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

4.4      Klager heeft zich in zijn brief dd. 5 september 2014 enkel beklaagd over de door hem vermeende belangenverstrengeling, waarop door de voorzitter is beslist. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk bevonden.

4.5      Bij zijn verzoek aan de deken om doorzending van de klacht dd. 10 december 2014 heeft klager voor het eerst melding gemaakt van zijn standpunt dat verweerder de heer F heeft aangezet tot het plegen van strafbare feiten. Nu klager hiervan pas na het onderzoek door de deken melding heeft gemaakt, maakt dit onderdeel in beginsel geen onderdeel uit van de onderhavige klacht en behoeft de raad hierop niet te beslissen. Nu klager dit onderdeel ter zitting van de raad bij herhaling naar voren heeft gebracht, houdt de raad klager ten overvloede voor dat de raad in de door klager aan de raad overgelegde e-mail van verweerder aan de heer F. dd. 25 juli 2013 geen aanzetting tot het afleggen van een valse verklaring ziet. Verweerder heeft in voormelde e-mail zijn standpunt weergegeven aangaande de formele verantwoordelijkheid van de formele bestuurder van BV X.

4.6      Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

 

verklaart het verzet ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door mr. G.J.E. Poerink , voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, U.T. Hoekstra, N.M. Lindhout-Schot en H.C.M. Schaeken, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 september 2015 .

 

 

griffier                                                               voorzitter                                  

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 7 september 2015

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-     klager

-     verweerder

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-     de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

 

 

Van deze beslissing kan ingevolge het bepaalde in artikel 46 h lid 4 van de Advocatenwet geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.