Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-06-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:146

Zaaknummer

R. 4607/14.192

Inhoudsindicatie

Verzetzaak. De klacht betreft het handelen van verweerder in haar hoedanigheid van bijzonder curator.

Inhoudsindicatie

De raad onderschrijft het oordeel van de voorzitter. Het verzet is ongegrond.

Uitspraak

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 28 januari 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 18 augustus 2014 met kenmerk R 2014/70, door de raad ontvangen op 19 augustus 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 17 september 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 18 september 2014 is verzonden aan klaagster.

1.4 Bij brief van 1 oktober 2014 door de raad ontvangen op 2 oktober 2014, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 20 april 2015 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 1 oktober 2014.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2 Klaagster is betrokken in een procedure die reeds vele jaren duurt. In die procedure staat de positie van klaagsters zoon K. centraal.

2.3 K. is uit huis geplaatst en onder toezicht gesteld in 2010.

2.4 In deze procedure is klaagster reeds door diverse advocaten bijgestaan.

2.5 Verweerster is door de rechtbank benoemd tot bijzonder curator van klaagsters zoon.

2.6 Bij e-mail van 28 januari 2014 heeft klaagster een klacht tegen verweerster ingediend.

 

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerster dat zij de belangen van haar zoon uit het oog heeft verloren. Verweerster heeft onder andere de rechtbank onjuist geïnformeerd, heeft geheuld met Bureau Jeugdzorg en de pleegouders van K. en heeft onjuiste informatie verstrekt. De belangen van klaagsters zoon zouden daardoor worden geschaad.

3.2 Het verzet houdt een herhaling in van hetgeen klaagster in de klachtprocedure naar voren heeft gebracht.

 

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 In het verzet is niet gebleken van relevante feiten of omstandigheden die de voorzitter ten tijde van het geven van de bestreden beslissing niet bekend waren.

4.3 De Raad onderschrijft de beoordeling van de klachtonderdelen door de voorzitter en maakt die tot de zijne. Hetgeen klaagster in het verzet heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.

4.4 Het verzet is derhalve ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, J.J. van der Gouw, R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 juni 2015.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 16 juni 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.