Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-05-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:171

Zaaknummer

7356

Inhoudsindicatie

Verwijt over kwaliteit van de diensteverlening en de communicatie ongegrond.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 22 mei 2015

in de zaak 7356

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 17 november 2014, onder nummer 14 108, aan partijen toegezonden op 17 november 2014, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder  de onderdelen a t/m e niet-ontvankelijk zijn verklaard en de onderdelen f, g en h ongegrond zijn verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL: TADRARL:2014:3764.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 15 december 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

-    de brief van klager aan het hof van 23 december 2015.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 23 maart 2015, waar klager en verweerder zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a)        niet aan klager duidelijk heeft gemaakt dat hij voor hem als persoon optrad;

b)    klager niet heeft gewezen op een mogelijke toevoeging als een andere advocaat hem zou verdedigen;

c)    klager willens en wetens heeft verdedigd op betaalde basis terwijl klager in de tegen hem lopende strafzaak op basis van een toevoeging werd bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerder;

d)    bewust een risico heeft genomen door zijn werkzaamheden voor klager te continueren hoewel er hoge notabedragen open stonden;

e)    de fiscus bewust heeft willen benadelen door op de BV te factureren en klager zo ook heeft misleid;

f)    klager aan heeft gezet tot criminele activiteiten om betaling van zijn nota’s te verkrijgen;

g)    klager bij verstek heeft laten veroordelen door de incasso-dagvaarding te laten betekenen aan ‘onbekende woon- of verblijfplaats’ hoewel verweerder van klagers woon- en verblijfplaats in [het buitenland] op de hoogte was;

h)    de klacht van klager niet conform de klachtprocedure te behandelen. De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat:

4    FEITEN

    In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft in de overwegingen 5.1 tot en met 5.6 gemotiveerd uiteengezet dat de in deze procedure vastgestelde feiten de aangevoerde klachten niet onderbouwen. Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere overwegingen en conclusies dan door de raad in zijn  beslissing weergegeven. Het hof neemt daarom deze beslissing over.

5.2    De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 17 november 2014, gewezen onder nummer 14-108.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. C.A.M.J. Raymakers, M. Pannevis, A.J. Louter en J.R. Krol, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2015.