Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-03-2015
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2015:101
Zaaknummer
7315
Inhoudsindicatie
Klacht van advocaat waarvan verweerster een client had overgenomen ongegrond. Deels niet-ontvankelijk (onvoldoende egen belang van klager) deels gegrond.
Uitspraak
Beslissing van 30 maart 2015
in de zaak 7315
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 19 september 2014, onder nummer 164/12, aan partijen toegezonden op 23 september 2014, waarbij een klacht van klager tegen verweerster ongegrond is verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2014:295.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 22 oktober 2014 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerster.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 30 januari 2015, waar klager en verweerster zijn verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerster op haar briefpapier niet het vestigingsadres van haar kantoor heeft vermeld maar slechts een 06-nummer en een e-mailadres. Verweerster luistert slechts twee maal per dag haar voicemail af en haar briefpapier is in strijd met de voor advocaten geldende regelgeving.
b) verweerster geheel ten onrechte beslag heeft gelegd op alle bankrekeningen van de besloten vennootschap van klager en van klager privé. Dit was onterecht omdat het op de derdenrekening van klager resterende bedrag (de voormalige cliënte van klager, S. BV, had op enig moment € 100.000,00, € 50.000,00 en € 88.000,00 overgemaakt op de derdenrekening van klager) bedoeld was als voorschot voor de werkzaamheden van klager. Verweerster wilde niet luisteren naar het standpunt van de deken, inhoudende dat het geen derdengelden betrof, maar voorschotten.
c) verweerster er dubieuze praktijken op na houdt. Door toedoen van verweerster hebben gelden van S. BV. een rondje door Nederland gemaakt en zijn uiteindelijk terecht gekomen op de derdenrekening van verweerster vanwaar de gelden weer zijn uitgekeerd aan S. BV. Laatstgenoemde vennootschap werd verdacht van witwassen en fraude.
d) er in elk geval door toedoen van verweerster ruim € 60.000,00 teveel is overgemaakt op de rekening van verweerster dan wel haar Stichting Derdengelden.
e) verweerster erop uit is zoveel mogelijk geld naar zich toe te halen. De wijze van beslaglegging op alle kantoorrekeningen van klager is klachtwaardig. Op het moment dat verweerster overging tot beslaglegging was zij tezamen met klager nog in gesprek met de deken te A. en waren er in dat kader harde schriftelijke afspraken gemaakt. Er was geen enkele aanleiding voor verweerster om te veronderstellen dat de gelden die aan haar dan wel haar cliënte toekwamen, zouden worden overgeboekt. Door beslag te leggen heeft verweerster bewust getracht schade aan te richten aan verweerder en zijn praktijk en daarmee een spoedig schikkingsmoment proberen af te dwingen. De wijze van beslaglegging was gevaarlijk voor de voortzetting van het kantoor van verweerder en voor de rechtzoekenden.
f) verweerster op betalingen blijft aandringen. Zij heeft van klager niet willen aannemen dat de door klager gedane opgave van derdengelden alle gelden betrof.
4 FEITEN
In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
5 BEOORDELING
5.1 In grief 1 stelt klager dat mr. W. ten onrechte als zijn gemachtigde is aangemerkt. Deze grief. Het hof zal de beslissing verbeterd lezen. De gegrondbevinding leidt evenwel niet tot een andere beslissing.
5.2 Voor zover klager in zijn beroepschrift nieuwe klachten formuleert - zo wordt onder punt 3 verweerster verweten kantoor te houden in een bedrijvenverzamelgebouw - moeten deze buiten beschouwing worden gelaten. In hoger beroep kan de klachtomschrijving niet worden aangevuld.
5.3 In het beroepschrift zijn alleen grieven geformuleerd met betrekking tot de klachtonderdelen a en b (onder punt 3 resp. 2). Het onderzoek in hoger beroep heeft dienaangaande niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. Hetgeen ter zitting bij de raad is besproken (slotalinea punt 2) leidt niet tot een ander oordeel.
5.4 De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 19 september 2014, gewezen onder nummer 164/12.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, S.A. Boele, J. Italianer en J.A. Schaap, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2015.