Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-06-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2014:160

Zaaknummer

OB 300 - 2013

Inhoudsindicatie

De door verweerder gebezigde termen “ophitsen” en “opruien” hebben een negatieve connotatie en zijn naar het oordeel van de raad grievend maar niet onnodig grievend.  In de context van het ten gevolge van  de door klager gedane aantijgingen en uitlatingen ontstane debat mocht verweerder deze termen bezigen.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 30 juni 2014

     in de zaak OB300-2013

naar aanleiding van de klachtvan:

 

 

klager

 

tegen:

 

 

 

                  

verweerder

 

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 3 oktober 2013 met kenmerk 48|13|133Kheeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      Ter zitting van 22 april 2014 zijn klager en verweerder verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-       De brief van de deken d.d. 3 oktober2013 met bijlagen;

-       De nagekomen brief van klager d.d. 1 april 2014 met bijlagen.

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Verweerders kantoorgenoot mr. X was curator in het faillissement van Bouwbedrijf Y, dat op 7 februari 2012 failliet was verklaard, en in daarmee samenhangende faillissementen. Klager, althans zijn accountantskantoor, heeft zich opgeworpen als belangenbehartiger van een aantal crediteuren. Klager heeft bij de rechtbank verzoeken ingediend tot ontslag van de curator uit diens functie. Verweerder heeft mr. X bij de behandeling van die verzoeken als advocaat bijgestaan. Klagers verzoeken zijn afgewezen.

 

2.2      Mr. X heeft een klacht ingediend tegen klager bij de Accountantskamer van de rechtbank Oost-Nederland. De klacht van mr. X hield kort gezegd in dat klager ongefundeerde aantijgingen aan het adres van mr. X had gedaan en neerbuigende uitlatingen over hem als curator. Verweerder heeft mr. X tijdens de mondelinge behandeling op 28 januari 2013 als advocaat bijgestaan en een pleitnota voorgedragen, welke de volgende passage bevatte:

 

“Zoals gezegd moet de curator wiens belang primair is gericht op de gezamenlijke crediteuren ook waken voor de belangen van anderen. De curator is zich bewust van de emoties die leven. [Klager] daarentegen wakkert deze aan. Hij ruit door zijn uitlatingen getroffenen op. Ik nodig uit om kennis te nemen van productie 20 bij het klaagschrift, een e-mail waarin de bestuurder van de gefailleerde vennootschap zijn relaas doet van de contacten met [klager], maar ook (en ik verwijs u speciaal naar de laatste alinea) hoe crediteuren, opgehitst door [klager], zich bij hem thuis vervoegen.”

 

2.3      Bij beslissing van 17 juni 2013 heeft de Accountantskamer de klacht gegrond verklaard en aan klager een berisping opgelegd. De Accountantskamer overwoogonder rechtsoverweging 4.6:

 

“Vastgesteld moet worden dat betrokkene de door hem, zowel jegens klager als jegens derden geuite beschuldigingen over de onzorgvuldige en onjuiste wijze waarop klager zijn werk als curator zou verrichten, niet met bewijsstukken heeft gestaafd. Evenmin heeft betrokkene zijn uitlating jegens de crediteuren – inhoudende dat het reëel is om te veronderstellen dat zij geen uitkering meer kunnen verwachten uit dit faillissement als zij deze curator zijn werk laten doen, echter dat nog wel mogelijkheden bestaan om de vorderingen volledig terug te krijgen indien de crediteuren hem machtigen namens hen op te treden – met bewijsstukken gestaafd, terwijl betrokkene blijkens zijn verklaringen ter zitting wel beschikt over bewijsmiddelen maar deze (nog) niet prijs wil geven. Deze verzuimen getuigen van een ernstige mate van onzorgvuldigheid, aangezien van een accountant verlangd kan worden dat hij zijn (publieke) uitlatingen deugdelijk onderbouwt (…). Daarenboven zijn de door betrokkene gekozen bewoordingen in de onder rechtsoverwegingen 2.10, 2.11, 2.12 en 2.16 weergegeven brieven en/of e-mailberichten dermate suggestief en ongefundeerd dat het zondermeer als schadelijk voor het accountantsberoep moet worden bestempeld. (…) Betrokkene heeft gezien het voorgaande in strijd met de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en professioneel gedrag (…) gehandeld. In zoverre is de klacht gegrond.”

 

2.4      Klager heeft appel ingesteld tegen de uitspraak van de Accountantskamer.

 

 

3          KLACHT

 

3.1       De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat hijklager tijdens een zitting heeft uitgemaakt voor ophitser en iemand die een suggestieve en onjuiste weergave van feiten geeft; door toedoen van verweerder staat klager nu publiekelijk bekend als ophitser.

 

           

4          VERWEER

 

4.1      Verweerder komt in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toe bij het dienen van de belangen van zijn cliënt. Blijkens rechtsoverweging 4.6 van de beslissing van de Accountantskamer waren de uitlatingen van klager inderdaad suggestief en onjuist. Dat dit de crediteuren heeft opgehitst is een constatering van de zijde van verweerder die niet onnodig grievend is. De uitlatingen van klager hebben ertoe geleid dat een aantal crediteuren door klagers uitlatingen ertoe werd bewogen verhaal te gaan halen bij de bestuurder van de gefailleerde vennootschappen thuis.

 

4.2      De uitspraak van de Accountantskamer maakt duidelijk dat de crediteuren perspectieven zijn voorgehouden en suggesties zijn gewekt die niet bewezen kunnen worden en in ieder geval op de emoties van die crediteuren hebben gewerkt. Dat klemt temeer daar waar door klager actief contact is gezocht met die crediteuren door deze breed te mailen en te bewegen op door hem gedane voorstellen tot inschakeling van klager in te gaan.

 

4.3      Klager staat niet door toedoen van verweerder bekend als ophitser van crediteuren. De advocaat kan niet instaan voor de wijze waarop de uitspraak wordt weergegeven door de pers.

 

 

 

 

 

5          BEOORDELING

 

5.1      Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft  de door het hof van discipline gehanteerde maatstaf te gelden, dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

 

5.2      Klager stelt dat verweerder zicht onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. Klager doelt op de hierboven onder overweging 2.2 weergegeven passage in verweerders pleitnota zoals voorgedragen ter zitting van de Accountantskamer van de rechtbank Oost-Nederland op 28 januari 2013. De door verweerder gebezigde termen “ophitsen” en “opruien” hebben een negatieve connotatie en zijn naar het oordeel van de raad grievend. De raad dient te beoordelen of deze bewoordingen ook onnodig grievend zijn.

 

5.3      Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat klager zich in het kader van het behartigen van de belangen van de crediteuren heeft bediend van negatieve kwalificaties van de curator, zonder deze kwalificaties te onderbouwen met bewijsstukken. De raad is van oordeel dat het verweerder, in de context van het ten gevolge van  de door klager gedane aantijgingen en uitlatingen ontstane debat, vrijstond om de termen “opruien” en “ophitsen” te bezigen.

 

5.4      Naar het oordeel van de raad heeft verweerder de grenzen van de aan hem in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid niet overschreden. De raad zal de klacht derhalve ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht ongegrond .

 

 

Aldus gegeven door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, Th. Kremers, E.J.P.J.M. Kneepkens, R.G.A.M. Theunissen, leden, bijgestaan door mw. mr. Th.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 juni 2014.

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

Deze beslissing is in afschrift op 1 juli 2014     

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-       klager

-       verweerder

-       de deken in het arrondissementOost-Brabant

-       de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-              klager

-             verweerder

-             de deken in het arrondissement Oost-Brabant

-              de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.       Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda.

 

b.       Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adresThorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl