Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-02-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:68

Zaaknummer

R. 4256/13.163

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klager is de advocaat van de wederpartij van verweerder en beklaagt zich over gedragingen van verweerder. Verweerder heeft met klager’s cliënt een gesprek gevoerd toen de cliënt op het kantoor van verweerder een bedrag kwam betalen.

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft klager per brief meegedeeld dat zijn cliënt uit eigener beweging enkele mededelingen heeft gedaan. Evenwel heeft verweerder hetgeen hij in een later door hem ingediend processtuk naar voren heeft gebracht omtrent een mededeling van de cliënt van klager niet meegedeeld aan klager. Hoewel de Raad de precieze inhoud van het gesprek tussen verweerder en de cliënt van klager niet heeft kunnen vaststellen, oordeelt de Raad dat het in een processtuk vermelden van informatie, die afkomstig zou zijn van de wederpartij, die bijstand heeft van een advocaat en is verkregen in een gevoerd gesprek buiten de aanwezigheid van deze advocaa, in strijd is met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.

Inhoudsindicatie

Klager klaagt er voorts over dat verweerder in een aan de cliënt van klager uitgebrachte dagvaarding geciteerd heeft uit confraternele correspondentie. De Raad overweegt dat uitgangspunt is dat op brieven en andere mededelingen van de ene advocaat aan de andere in rechte geen beroep mag worden gedaan tenzij het belang van de cliënt dit bepaaldelijk vordert, maar dan niet zonder voorafgaand overleg met de advocaat van de wederpartij. Vaststaat dat verweerder terwijl klager uitdrukkelijk kenbaar had gemaakt niet akkoord te gaan met opneming daarvan, toch mededeling heeft gedaan uit de confraternele correspondentie. De Raad acht alle klachtonderdelen gegrond en legt verweerder de maatregel op van enkele waarschuwing.

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 28 juni 2013 met kenmerk R.12/13/82, door de raad ontvangen op 1 juli 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 december 2013 in aanwezigheid van verweerder. Klager is met bericht van verhindering afwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1 Klager staat de heer X. bij in het kader VAN zijn echtscheiding met mevrouw Y. Verweerder behartigt de belangen van mevrouw Y.

2.2 Klager heeft namens zijn cliënt beslag laten leggen op de bankrekening van de cliënte van verweerder. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder een kort geding tot opheffing van de gelegde beslagen aangespannen.

2.3 Bij brief van 4 oktober 2012 heeft klager verweerder onder meer geschreven:

“(…)

Het komt er in ieder geval op neer dat cliënt uit hoofde van verrekening een bedrag van € 142.050,- vordert van uw cliënte. De onderbouwing kunt u lezen in het verzoekschrift. Cliënte is nog steeds bereid om de zaak in der minne te regelen. Cliënte wijst er echter op dat thans de kaarten wel anders zijn gelegd. Derhalve verwacht cliënt van uw cliënte een passend voorstel. (…)”.

2.4 Bij faxbericht van 9 oktober 2012 heeft klager verweerder erop gewezen dat gedagvaard is voor de verkeerde rechtbank, alsmede dat onder punt 7 van de aan zijn cliënt uitgebrachte dagvaarding uit confraternele correspondentie wordt geciteerd. Klager heeft verweerder meegedeeld dat hij ervan uitgaat dat verweerder de dagvaarding intrekt en in de opnieuw uit te brengen dagvaarding het citaat uit de confraternele correspondentie niet nogmaals in de dagvaarding opneemt.

2.5 In de uiteindelijk aan de cliënt van klager betekende dagvaarding is onder punt 7 opgenomen:

“(…)

De man is evident aan het treiteren, zijn raadsman heeft naar aanleiding van het beslag schriftelijk laten weten dat ‘de kaarten nu anders liggen’ waarmee hij kennelijk bedoelt dat het in het nauw drijven van de vrouw invloed zou (moeten) hebben op de wijze waarop de huwelijke voorwaarden dient te worden afgewikkeld. (...)”

2.6 Bij vonnis in kort geding heeft de rechtbank bepaald dat de gelegde beslagen opgeheven moeten worden en is de cliënt van klager veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

2.7 Op 25 oktober 2012 heeft de cliënt van klager de proceskostenveroordeling, met uitzondering van een bedrag van € 100,00, contant voldaan ten kantore van verweerder.

2.8 Bij per fax verzonden brief van 25 oktober 2012 heeft verweerder klager er van op de hoogte gesteld dat de cliënt van klager die ochtend bij hem op kantoor is geweest om een bedrag van € 500,00 contant terzake de proceskostenveroordeling te voldoen. Tevens heeft verweerder klager meegedeeld dat hij diens cliënt heeft verteld dat het verweerder niet vrij stond inhoudelijk over de zaak te praten maar dat de cliënt van klager desondanks enkele inhoudelijke opmerkingen heeft gemaakt, meer in het bijzonder:

“(…)

1. Uw cliënt snapt dat hij alimentatie moet betalen maar kan een bedrag van € 300,- per maand niet opbrengen.

2. Uw cliënt zou de zaak graag spoedig tot een einde brengen.

(…)

Daarbij merk ik tenslotte op dat de betaling hedenochtend is gedaan in coupures van € 100,-, met de mededeling: ‘Ik heb maar een stapeltje gepakt.’.

(…)”

2.9 Verweerder heeft in een nadien ingediend processtuk in de echtscheidingsprocedure onder meer het volgende meegedeeld:

“(…)

De man is namelijk de proceskostenveroordeling met betrekking tot het onder 7. genoemde kort geding, een bedrag van € 600,- contant bij de raadsman van de vrouw gaan betalen in coupures van € 100,-. Daarbij heeft de man uitgelegd dat hij veel in het buitenland heeft gewerkt en dat hij dan niet alleen de reguliere uren werkte maar waar mogelijk zoveel mogelijk andere uren omdat hij toch niet thuis kon zijn en in zijn hotel weinig anders om handen had. Die nevenwerkzaamheden zijn contant afgerekend en dat vermogen heeft de man opgespaard in zijn kluis.

(…)”

2.10 Bij brief van 14 februari 2013 heeft klager een klacht ingediend bij de deken.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Klager verwijt verweerder meer in het bijzonder dat deze:

a. met zijn cliënt inhoudelijk over de lopende procedures gesproken heeft, terwijl er bijstand was van een advocaat;

b. over dit contact met de cliënt van klager geschreven heeft in de processtukken, waarbij onjuiste informatie verstrekt is;

c. in een aan de cliënt van klager uitgebrachte dagvaarding geciteerd heeft uit de confraternele correspondentie.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft de cliënt van klager niet zelf uitgenodigd op zijn kantoor. Het was echter voor de cliënt van klager makkelijker om bij verweerder te betalen. Deze cliënt woont bij het kantoor van verweerder om de hoek. Verweerder heeft niet inhoudelijk met de cliënt van klager gesproken. Deze begon zelf over de zaak en deed aan verweerder bepaalde mededelingen. Verweerder heeft klager direct op de hoogte gesteld van het feit dat diens cliënt betaald heeft bij hem op kantoor. Verweerder heeft ten behoeve van zijn cliënte deze mededelingen weergegeven in een processtuk. In een door klager ingediend processtuk is bovendien erkend dat diens cliënt bij tijd en wijle zwart werkte.

4.2 Verweerder heeft door het opnemen van punt 7 in de door hem uitgebrachte dagvaarding niet klachtwaardig gehandeld. Hij heeft niet letterlijk geciteerd uit de brief van 4 oktober 2012 en daar ook niet naar verwezen. Achteraf bezien is verweerder  wel van oordeel dat hij beter anders had kunnen handelen.

5 BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a. en b.

5.1 De raad heeft de precieze inhoud van het gesprek tussen verweerder en de cliënt van klager niet kunnen vaststellen. Partijen verschillen daarover van mening. De dossierstukken geven hieromtrent geen uitsluitsel.

5.2 Een advocaat behoort niet met een wederpartij, die bijstand heeft van een advocaat, te spreken over de inhoud van de zaak. Uit de brief van verweerder aan klager van 25 oktober 2012 volgt dat de cliënte van klager hem uit eigener beweging enkele mededelingen heeft gedaan. Verweerder heeft klager immers op de hoogte gebracht van hetgeen hem meegedeeld zou zijn door de cliënt van klager. Evenwel heeft verweerder hetgeen hij in  het later door hem ingediende processtuk naar voren  heeft gebracht, niet meegedeeld aan klager.

5.3 Hoe dan ook de raad oordeelt dat het in een processtuk vermelden van informatie, die afkomstig zou zijn van een wederpartij, die bijstand heeft van een advocaat en is verkregen in een gevoerd gesprek buiten de afwezigheid van deze advocaat, in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.

5.4 De klachtonderdelen zijn in zoverre gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c.

5.5 Uitgangspunt is dat op brieven en andere mededelingen van de ene advocaat aan de andere in rechte geen beroep mag worden gedaan, tenzij het belang van de cliënt dit bepaaldelijk vordert, maar dan niet zonder voorafgaand overleg met de advocaat van de wederpartij en dat omtrent de inhoud van tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen aan de rechter aan wiens oordeel de zaak is onderworpen, niets mag worden medegedeeld zonder toestemming van de advocaat van de wederpartij.

5.6 Vaststaat dat verweerder, terwijl klager uitdrukkelijk kenbaar had gemaakt niet akkoord te gaan met opneming daarvan, toch mededelingen heeft gedaan uit de confraternele correspondentie.

5.7 Verweerder heeft daardoor de grenzen van hetgeen betamelijk is, overschreden.

5.8 Het klachtonderdeel is gegrond.

 

6 MAATREGEL

Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

 

7 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdelen gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel op van enkele waarschuwing.

 

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, W.P. Brussaard, R. de Haan, J.P. Heinrich, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 februari 2014.

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 18 februari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl