Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-02-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2014:31

Zaaknummer

L 69 - 2013

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Het verwijt dat verweerder de belangen van klaagster onvoldoende zou hebben behartigd is te algemeen gesteld en onvoldoende onderbouwd. Zijn negatieve appeladvies is door verweerder voldoende gemotiveerd. Uit het dossier blijkt niet van excessief declareren. Dat verweerder tien uren heeft besteed aan het maken van een pleitnota rechtvaardigt deze conclusie niet. Klacht ongegrond.

Uitspraak

 

Beslissing van 17 februari 2014

in de zaak L 69 - 2013

naar aanleiding van de klacht van:

 

A.

 

klaagster

 

tegen:

 

B.

 

verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1       Bij brief aan de raad van 6 maart 2013, met kenmerk DOK 7048, door de raad ontvangen op 7 maart 2013, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2       De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 december 2013 in aanwezigheid van klaagster en verweerder in persoon. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3       De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken van 6 maart 2013 met bijlagen. Voorts heeft de raad kennis genomen van

      -    de brief van klaagster aan de raad van 5 september 2013 met       bijlagen;

      -    de telefax van klaagster aan de raad van 9 september 2013 met  bijlagen;

      -    de brief van mr. S. aan de raad namens verweerder           van 13 september 2013;

      -    de brief van klaagster aan de raad van 18 september 2013;

      -    de fax van klaagster aan de raad van 6 december 2013, waarin zij      aankondigt dat zij in verband met haar gezondheid ter zitting         vergezeld zal worden door mevrouw V.

 

2           FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1     Op 23 november 2010 heeft klaagster zich tot verweerder gewend in verband met een arbeidsgeschil met haar werkgever, alwaar zij in dienst was sedert 1982. Zij was toen al geruime tijd arbeidsongeschikt. Klaagster was in die periode ook lid van de ondernemingsraad bij haar werkgever. Voordien was zij bijgestaan door een andere advocaat.

2.2     Bij besluit van 27 oktober 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 juni 2010, is klaagster door haar werkgever aangemerkt als herplaatsingskandidaat, tegen welk besluit klaagster beroep heeft doen instellen bij de rechtbank Maastricht door haar voorgaande advocaat. In deze procedure heeft verweerder klaagster verder bijgestaan, een aantal gesprekken gevoerd ondermeer met haar werkgever en de zaak bij de rechtbank bepleit op 20 oktober 2011. In zijn beslissing van 23 december 2011 heeft de rechtbank het beroep van klaagster ongegrond verklaard.

2.3     Na voornoemde beslissing van de rechtbank Maastricht heeft verweerder deze op 4 januari 2012 met klaagster en een tweetal van haar adviseurs besproken en haar een hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep ontraden enerzijds vanwege het te verwachten lange tijdsverloop en anderzijds wegens de daarmede gepaard gaande kosten. Bij dit gesprek heeft verweerder eveneens aan klaagster te kennen gegeven de komende periode minder te zullen gaan werken in verband met het bereiken van de 65-jarige leeftijd.

2.4     Op verzoek van klaagster heeft verweerder voor haar beroep ingesteld.  Vervolgens heeft op 14 maart 2012 een gesprek met verweerder plaatsgevonden waarbij aan de orde zijn geweest een aantal ontbrekende/zoekgeraakte stukken, de mededeling van verweerder omtrent diens afbouw van zijn werkzaamheden en de openstaande declaraties in relatie tot de verrichte inspanningen. Inmiddels had klaagster zich reeds gewend tot een andere advocaat.

2.5     Bij uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 augustus 2013 is de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 23 december 2011 vernietigd.

2.6     Naar aanleiding van de door klaagster op 8 april 2012 ingediende klacht en de daarover gevoegde briefwisseling heeft er op 7 september 2012 een mondelinge behandeling bij de deken plaatsgevonden. Hierbij zijn een aantal afspraken tussen klaagster en verweerder gemaakt, welke door de deken zijn verwoord in diens brief van 10 september 2012. De deken maakt in deze brief ondermeer melding van het feit dat klaagster bij die gelegenheid heeft verklaard haar klachten tegen verweerder in te trekken. Ter zitting van de raad heeft klaagster dit laatste weersproken.

 

3           klacht

         De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk          verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, immers:

1. Verweerder heeft de belangen van klaagster onvoldoende behartigd en buiten haar om afspraken gemaakt met de werkgever van klaagster met wie zij een conflict had;

2. Verweerder heeft na de ontvangst van de teleurstellende uitspraak van de rechtbank klaagster afgeraden om in appèl te gaan en heeft plotseling aan haar gemeld dat hij op korte termijn met pensioen zou gaan met als gevolg dat klaagster een nieuwe advocaat moest zoeken met alle extra kosten van dien;

3. Er ontbraken diverse stukken in het dossier dat verweerder overdroeg aan de opvolgend advocaat van klaagster;

4. Verweerder heeft steeds tegenover klaagster aangegeven dat de juridische kosten zouden worden meegenomen in de onderhandelingen;

5. De declaraties van verweerder zijn buitenproportioneel onder meer omdat verweerder voor het schrijven van de pleitnota meer dan 10 uren heeft gedeclareerd en ook de besprekingen bij de wederpartij, waarvan klaagster geen weet had, in rekening heeft gebracht.

 

4           VERWEER

4.1       Verweerder ontkent ten stelligste dat hij afspraken met de werkgever van klaagster heeft gemaakt. Verweerder erkent dat op 21 september 2011 een gesprek heeft plaatsgevonden bij de werkgever van klaagster waarbij zowel klaagster als hijzelf aanwezig waren. De tijdens dit gesprek besproken onderwerpen zijn door de werkgever van klaagster bevestigd in een e-mail van 6 oktober 2011, die door verweerder in zijn mail van 13 oktober 2011 nadrukkelijk is bestreden. In de e-mail van 13 oktober 2011 wordt door verweerder nadrukkelijk opgemerkt dat niet is afgesproken dat klaagster een herplaatsingskandidaat zou zijn. Verweerder stelt dat hij geen verdere contacten met de werkgever van klaagster heeft gehad die niet bij klaagster zijn gemeld. Verweerder geeft nadrukkelijk aan dat hij bereid is om in een eventuele procedure tegen de werkgever van klaagster als getuige te worden gehoord en aldaar onder ede te bevestigen dat door hem nimmer afspraken zijn gemaakt met de werkgever van klaagster. Verweerder ontkent eveneens dat hij de belangen van klaagster onvoldoende zou hebben behartigd. Verweerder heeft ten behoeve van de mondelinge behandeling waarbij hij namens klaagster heeft gepleit een pleitnota opgesteld en deze tevoren in concept aan klaagster en aan haar overige belangenbehartigers toegezonden. De strategie is vooraf gezamenlijk besproken en vastgesteld en de pleitnota is door klaagster, althans door haar belangenbehartigers goedgekeurd.

4.2       Verweerder heeft klaagster bij het afscheid nemen na het gesprek van 4 januari 2012 verteld dat hij binnenkort 65 jaar zou worden en dan minder zou gaan werken. Verweerder heeft aangegeven de zaak van klaagster wel te willen blijven behartigen. Op het moment dat klaagster besloot om wel in hoger beroep te gaan tegen de beslissing van de rechtbank, heeft verweerder klaagster aangeraden om een andere advocaat in te schakelen, aangezien de mondelinge behandeling bij de Centrale Raad van Beroep pas 1 of 2 jaar later plaats zou vinden en verweerder tegen die tijd wel volledig met pensioen zou zijn.

4.3       Verweerder heeft het volledige procesdossier met betrekking tot de beroepskwestie in handen van de nieuwe advocaat van klaagster gesteld. Verweerder geeft aan dat door hem geen stukken zijn zoekgemaakt. Verweerder heeft de klapper met stukken die hij van klaagster heeft ontvangen in dezelfde staat teruggegeven aan klaagster. Klaagster zou hebben aangegeven dat er stukken zouden ontbreken met betrekking tot de intrekking van een toelage. Deze stukken zijn bij verweerder niet bekend. Verweerder heeft deze nimmer gezien en het behoorde ook niet tot zijn taak om daartegen op te komen. Verweerder heeft klaagster vervolgens in de gelegenheid gesteld om het dossier, voor zover dat niet aan de nieuwe advocaat was afgegeven, te komen inzien. Klaagster heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt en heeft aldus het correspondentiedossier met stukken die voor de nieuwe advocaat niet relevant waren, ingezien. Aangezien klaagster niet specificeert welke stukken er dan zouden ontbreken, kan verweerder daartegen geen verder verweer voeren.

4.4       Verweerder heeft tegen klaagster slechts gezegd dat, indien er zou worden toegekomen aan een vaststellingsovereenkomst, het gebruikelijk is dat de werkgever tegemoet komt in de advocaatkosten van de werknemer en dat hij dat punt zeker in de onderhandelingen aan de orde zou stellen.

4.5       Voor wat betreft de door verweerder aan klaagster verzonden declaraties stelt verweerder dat hij steeds periodiek gedeclareerd heeft en dat door klaagster nimmer over de hoogte van zijn declaraties is geklaagd. Verweerder geeft voorts aan dat hij zijn declaraties bovendien steeds heeft gematigd in overeenstemming met hetgeen in de door klaagster bij de intake ondertekende mantelovereenkomst is overeengekomen. Ook zijn aan de declaraties specificaties gehecht, waartegen klaagster geen enkel bezwaar heeft gemaakt.

 

5           BEOORDELING

5.1      Ad klachtonderdeel 1 :

                 Met betrekking tot het eerste onderdeel van de klacht stelt de raad vast dat er op 21 september 2011 een gesprek heeft plaatsgevonden, waarbij klaagster, haar werkgever en verweerder aanwezig waren, alsmede een tweetal stafadviseurs rechtspositie. Hierna heeft de werkgever van klaagster in een e-mail van 6 oktober 2011 aan verweerder een aantal afspraken bevestigd, die tijdens dit gesprek gemaakt zouden zijn. Aangezien verweerder het niet eens was met de weergave van dit gesprek en de daarbij gemaakte afspraken, heeft hij zulks in zijn e-mail van 13 oktober 2011 aan de werkgever van klaagster kenbaar gemaakt. Uit het dossier blijkt verder niet dat door verweerder buiten weten van klaagster met haar werkgever afspraken zijn gemaakt, zodat dit onderdeel van de klacht ongegrond zal worden verklaard. Hetzelfde geldt voor het verwijt van klaagster aan verweerder dat hij haar belangen onvoldoende zou hebben behartigd, welk verwijt door haar té algemeen is gesteld en ook niet verder is onderbouwd.

5.2      Ad klachtonderdeel 2 :

Voorop staat dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime mate van vrijheid toekomt. Zo heeft verweerder in de gegeven situatie zijn negatieve appèladvies gemotiveerd door enerzijds de voorkeur te geven aan een ander traject en anderzijds te wijzen op het kostenaspect en de tijdsduur van een appèlprocedure. Daarbij heeft verweerder te kennen gegeven dat hij klaagster zou willen blijven bijstaan, maar dat dit ingeval van een eventueel appèl niet te realiseren zou zijn in verband met zijn aanstaande terugtreden uit de advocatuur. Uiteraard stond het klaagster vrij, mede op basis van dit advies, voor een andere advocaat te kiezen, maar het gaat te ver om daarmede het handelen van verweerder als klachtwaardig te bestempelen.

5.3      Ad klachtonderdeel 3 :

De raad stelt vast dat uit het dossier niet valt op te maken of er in het dossier dat verweerder overdroeg aan de opvolgend advocaat stukken ontbraken, zo ja, welke stukken en wie daarvoor verantwoordelijk is geweest. Dit leidt er toe dat dit onderdeel ongegrond moet worden verklaard.

5.4      Ad klachtonderdeel 4:

Het is juist dat verweerder tegenover klaagster heeft aangegeven dat hij de door haar gemaakte juridische kosten zou meenemen in de onderhandelingen met de wederpartij. Zulks is niet ongebruikelijk en uiteraard in het belang van de cliënt. Van enige toezegging daarover aan klaagster blijkt niet uit het dossier, zodat ook dit onderdeel ongegrond is.

5.5      Ad klachtonderdeel 5 :

Het vijfde onderdeel van de klacht heeft betrekking op de door verweerder aan klaagster verzonden declaraties. Wat dit betreft wijst de raad er op dat volgens vast jurisprudentie van het Hof van Discipline de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft declaratiegeschillen te beslechten, maar slechts waakt tegen excessief declareren. Naar het oordeel van de raad blijkt daarvan niet uit het dossier. Ook het enige argument dat klaagster aan dit onderdeel van haar klacht ten grondslag legt, te weten de besteding van 10 uren aan het maken van een pleitnota, rechtvaardigt een dergelijke conclusie niet. Immers gaat aan het vervaardigen van een pleitnota veelal ook een studie vooraf van het dossier, de literatuur en de jurisprudentie, zodat een tijdsbesteding van 10 uur in de gegeven situatie niet excessief behoeft te zijn.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-                 Verklaart alle onderdelen van de klacht ongegrond.

 

 

Aldus gewezen door mw. mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mr. H.C.M. Schaeken, mw. mr. M.B.Ph. Geeraedts, mr. L.J.G. de Haas, mw. mr. A. Groenewoud, leden, bijgestaan door mr.C.M. van Lanschot als griffier , en uitgesproken ter openbare zitting van 17 februari 2014.

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 18 februari 2014 per aangetekende brief  verzonden aan:

-           klaagster

-           verweerder

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-           de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

 

 

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

 

-        verweerder

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Voor zover de klacht geheel of ten dele ongegrond is verklaard door:

 

-        klaagster

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg.

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.      Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl