Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-08-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2014:214
Zaaknummer
14-199NH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen deken kennelijk ongegrond. Niet gebleken dat deken door zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.
Uitspraak
Beslissing van 14 augustus 2014
in de zaak 14-199NH
naar aanleiding van de klacht van:
mevrouw
klaagster
tegen:
mr.
in zijn hoedanigheid van Deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 17 juli 2014 met kenmerk rm/np/13-132, door de raad ontvangen op 21 juli 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN EN VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 In december 2009 heeft Woningstichting Y klaagster in kort geding gedagvaard voor de kantonrechter en ontruiming van de door klaagster van Y gehuurde woning gevorderd wegens overlast. Woningstichting Y werd in deze procedure bijgestaan door mr. B.
1.3 In verband met dit kort geding heeft klaagster zich tot mr. A gewend met het verzoek haar bijstand te verlenen. De kantonrechter heeft de ontruiming bij vonnis van 21 januari 2010 toegewezen. Vervolgens heeft klaagster zich voor bijstand gewend tot mr. C, die namens klaagster een executiegeschil aanhangig heeft gemaakt, waarna de ontruiming door de executierechter enkele weken is opgeschort.
1.4 Bij brief van 20 december 2010 heeft klaagster zich tot verweerder gewend en een klacht ingediend tegen mr. A. Het onderzoek naar deze klacht is namens verweerder verricht door een stafmedewerkster van het bureau van de orde. De klacht is op 19 mei 2011 doorgestuurd naar de raad.
1.5 Bij brief van 9 november 2011 heeft klaagster zich tot verweerder gewend en een klacht ingediend tegen mr. B. Het onderzoek naar deze klacht is namens verweerder verricht door een stafmedewerkster van het bureau van de orde. De klacht is op 15 oktober 2013 doorgestuurd naar de raad.
1.6 Bij brief van 10 april 2012 heeft klaagster zich tot verweerder gewend en een klacht ingediend tegen mr. C. Het onderzoek naar deze klacht is namens verweerder verricht door een stafmedewerkster van het bureau van de orde. De klacht is op 3 september 2012 doorgestuurd naar de raad.
1.7 Bij brief van 22 februari 2013 aan het bureau van de orde van advocaten Amsterdam heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten Amsterdam. Bij verwijzingsbeschikking van de voorzitter van de raad van 28 maart 2013 is de klacht tegen verweerder verwezen naar de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Holland. Na zijn onderzoek heeft de deken de klacht bij brief met bijlagen van 17 juli 2014 naar de raad gezonden.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten Amsterdam:
ten aanzien van mr. A.:
a) de door klaagster in 2010 ingediende klacht niet in behandeling heeft genomen; deze zonder onderzoek heeft afgewezen en klaagster heeft meegedeeld dat de civiele rechter of de klachten- en geschillencommissie deze klacht beter zou kunnen behandelen;
b) mr. A. nadere termijnen heeft verleend om te reageren, waarmee klaagster het niet eens is;
c) in de aanbiedingsbrief van 19 mei 2011 aan de raad het standpunt van
mr. A. wel heeft samengevat en dat van klaagster niet, heeft nagelaten een advies aan de raad te geven en een incomplete inventarislijst heeft aangeleverd;
d) tijdens een telefoongesprek met klaagster de hoorn op de haak heeft gelegd.
ten aanzien van mr. B.:
e) in zijn brief van 23 november 2011 de gehele reactie van mr. B. heeft weergegeven;
f) in zijn brief van 20 december 2011 partij heeft gekozen voor mr. B., aan het standpunt van klaagster geen aandacht heeft besteed en heeft geweigerd gespreksopnames op cd door te zenden aan de raad;
g) in de aanbiedingsbrief de inhoud van de klacht te summier heeft weergegeven daar waar mr. B. zes pagina’s had aangeleverd en klaagster 23;
h) geen verzet heeft aangetekend tegen de voorzittersbeslissing van 20 februari 2012 hoewel dat op grond van artikel 46h Advocatenwet wel mogelijk is.
ten aanzien van mr. C.:
i) in zijn brief van 17 april 2012 de brief met bijlagen van 10 april 2012 van klaagster niet heeft samengevat;
j) mr. C. toe te staan 10 weken te laat te reageren op de klacht, waar die termijn in beginsel drie weken is;
k) in zijn brief van 15 mei 2012 het verweer van mr. C. wel heeft samengevat, maar in zijn brief van 6 juni 2012 de repliek van klaagster van 31 mei 2012 niet;
l) in zijn doorzendbrief slechts vijf zinnen aan de klachtomschrijving heeft besteed;
m) heeft geweigerd zijn aanbiedingsbrief van 3 september 2012 te corrigeren, maar heeft volstaan met het nazenden van de brief van 29 augustus 2012 van klaagster.
3 BEOORDELING
3.1 De klachtonderdelen hangen samen en lenen zich voor gezamenlijke beoordeling.
3.2 Bij de beoordeling neemt de voorzitter tot uitgangspunt dat het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat, aangezien de klachten uitsluitend betrekking hebben op gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken, de toetsing daarvan aan de hand van voormeld criterium dient te geschieden.
3.3 De voorzitter verwijst in dit verband in het bijzonder naar het bepaalde in artikel 46c lid 2, artikel 46d lid 1, 3 en 4 van de Advocatenwet waarin wordt aangegeven wat ten aanzien van klachtbehandeling van een deken wordt verlangd. Naar de kern samengevat vragen deze bepalingen van de deken: a. het instellen van een onderzoek; b. het steeds trachten de klachten in der minne te schikken en c. indien geen schikking wordt bereikt de klacht schriftelijk ter kennis van de raad te brengen. Indien de deken van oordeel is dat de klacht kennelijk ongegrond is of van onvoldoende gewicht deelt hij dit aan partijen en aan de raad mee. Hoe het onder a. bedoelde onderzoek dient plaats te vinden is niet wettelijk geregeld, maar wel vastgelegd in een door het dekenberaad vastgestelde leidraad dekenale klachtbehandeling. Bij het inrichten van zijn onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan heeft de deken evenwel een grote vrijheid.
4.4 In de kern verwijt klaagster verweerder in zijn klachtonderzoeken tegen
mrs. A., B. en C. onzorgvuldig en partijdig te werk te zijn gegaan. Gelet op de hiervoor bedoelde grote vrijheid die de deken toekomt in de inrichting van zijn onderzoek, kunnen de klachtonderdelen niet slagen daar de deken geen onbegrijpelijk onderzoek heeft verricht of steken heeft laten vallen. Hoewel het onderzoek naar de verschillende klachten namens verweerder is verricht door een stafmedewerkster van het bureau van de orde, valt dit handelen onder de vrijheid en verantwoordelijkheid van verweerder. Het stond verweerder vrij om klaagster te wijzen op de mogelijkheden van een civiele procedure dan wel behandeling door de geschillencommissie. Dat verweerder de klacht in verband met deze suggestie niet in behandeling heeft genomen, is niet gebleken. Verweerder heeft voorts betwist dat hij in een telefoongesprek met klaagster de hoorn op de haak heeft gegooid, zodat de voorzitter zulks niet kan vaststellen. Verweerder heeft zoals gangbaar is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om uitstel te verlenen. Het feit dat aan een verweerder een langer dan gebruikelijk uitstel is verleend in verband met het verkrijgen van stukken van een derde, staat ter discretie van de deken. Hetzelfde geldt voor de wijze van samenvatten van standpunten van partijen in correspondentie met partijen en/of met de raad. Het is de voorzitter niet gebleken dat de deken zich bij het onderzoeken en weergeven van de standpunten van partijen partijdig heeft opgesteld. De deken heeft ook alle stukken van klaagster aan het dossier toegevoegd. Het staat de deken vrij op welke wijze hij dat doet. Ten overvloede overweegt de voorzitter dat de raad niet gebonden is aan de zienswijze van de deken en bovendien de mogelijkheid heeft om het dossier naar de deken terug te verwijzen indien hij meent dat het onderzoek niet toereikend is geweest. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat zulks in de onderzoeken die aanleiding waren voor de onderhavige klachten niet is gebeurd. De klachten zijn mitsdien kennelijk ongegrond. Immer niet is gebleken dat de deken door zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 14 augustus 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 14 augustus 2014 per aangetekende post verzonden aan:
- klaagster
en per gewone post aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.