Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-04-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:55

Zaaknummer

R. 4354/13.261

Inhoudsindicatie

De beklaagde advocaat heeft klager geadviseerd over de aanpak van de zaak. Niet is komen vast te staan dat klager zich niet met deze aanpak kon verenigen.

Inhoudsindicatie

Klager verwijt de beklaagde advocaat dat hij heeft nagelaten te onderzoeken of hij in aanmerking komt voor peiljaarverlegging. De raad is echter van oordeel dat ook op een rechtzoekende de verplichting rust om initiatieven te ontplooien om te bezien of peiljaarverlegging in het kader van een toevoegingsaanvraag mogelijk is. Van zo’n initiatief is niet gebleken.

Inhoudsindicatie

Ten slotte heeft klager de beklaagde advocaat verweten dat zijn privacy in het geding is. Uit de stukken volgt dat klager stukken van de beklaagde advocaat heeft ontvangen die uit een ander dossier kwamen, niet zijnde het dossier van klager. De verkeerde toezending valt te betreuren doch schaadt niet de belangen van klager.

Inhoudsindicatie

De klacht is ongegrond.

Uitspraak

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 7 oktober 2013 aan de Raad van Discipline met kenmerk R 12/13/119 edl, door de raad ontvangen op 8 oktober 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 3 februari 2014 van de raad in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager heeft zich in juli 2010 gewend tot verweerder met het verzoek hem bij te staan in verband met het ontslag op staande voet dat klager op 8 juli 2010 door zijn werkgever was aangezegd.

2.3 Verweerder heeft klager bijgestaan in twee procedures bij de Rechtbank Rotterdam, sector Kanton, te weten de procedure die hij namens klager heeft ingesteld tegen het ontslag op staande voet, en de procedure tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst die de werkgever aanhangig heeft gemaakt.

2.4 Naar aanleiding van de uitspraak van de rechter in de (bodem)procedure  tegen het ontslag op staande voet, heeft klager verweerder aangegeven in hoger beroep te willen.

2.5 In het kader van dit hoger beroep heeft klager zich gewend tot een opvolgend advocaat, mr. H. Het gerechtshof heeft tijdens de procedure partijen één maand gegeven om alsnog tot overeenstemming te komen.

2.6 Bij brief van 24 mei 2013 heeft klager bij de deken een klacht tegen verweerder ingediend.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a. hij geen kort geding is begonnen tegen het ontslag op staande voet, maar een bodemprocedure;

b. hij zich niet voldoende voor klager heeft ingezet; klager heeft ter toelichting gesteld dat hij zich afvraagt waarom verweerder het argument dat klager niet wist wanneer het depot afgestort moest worden niet gebruikt heeft;

c. klager twee rekeningen heeft ontvangen van de Raad voor Rechtsbijstand, waarin wordt aangegeven dat klager een bedrag moet terugbetalen in het kader van de verleende toevoeging; klager verwijt verweerder voorts dat hij heeft nagelaten hem te wijzen op de mogelijkheid van peiljaarverlegging;

d. onvoldoende is gereageerd op klagers mededeling verweerder aansprakelijk te stellen;

e. klagers privacy in het geding is geweest, doordat hem een totaal verkeerd dossier is toegestuurd.

 

4 VERWEER

Ten aanzien van klachtonderdeel a

Verweerder heeft aangegeven dat hij uitgebreid met klager heeft gesproken over de keuze tussen een kort geding en een bodemprocedure. Verweerder stelt dat klager ingestemd heeft met deze keuze. Verweerder merkt op dat in de bodemprocedure bewijsopdrachten zijn gegeven door de kantonrechter, in welk kader vijf getuigen zijn gehoord. Dit impliceert al een ingewikkeldheid, die een contra-indicatie is voor het voeren van een kort geding.

  Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.1 Verweerder is van mening dat dit klachtonderdeel ongegrond is. Hij heeft klager zowel in de bodemprocedure, met in totaal twee comparities en twee getuigenverhoren, als in de voorwaardelijke ontbindingsprocedure bijgestaan, zodat van onvoldoende inzet niet kan worden gesproken.

Ten aanzien van de opmerking van klager over het argument dat klager niet wist wanneer het depot afgestort moest worden, heeft verweerder verwezen naar rechtsoverweging 2.8 van het overgelegde vonnis. “In de procedure is zeer ruim aandacht besteed aan dit aspect. Of ik zijn voormalige werkgever wel of niet had behoren te verzoeken om hem alsnog in de gelegenheid te stellen zijn depot af te storten, lijkt mij niet relevant, omdat de beslissing over het ontslag op staande voet al was gevallen en het mij overigens een gedachte lijkt die ook bij hem zelf opgekomen zou kunnen zijn. Ik vermoed overigens niet dat dit late aanbod dan nog tot een andere uitkomst (voor wat betreft het ontslag op staande voet) geleid zou hebben.”

Ten aanzien van klachtonderdeel c

4.3 Verweerder heeft meegedeeld dat hem slechts bekend is dat de Raad voor Rechtsbijstand een bedrag van € 1.267,91 van klager heeft teruggevorderd omdat bij controle achteraf bleek dat het inkomen van klager in 2008 boven de wettelijke grens lag. Het is verweerder niet bekend of daartegen bezwaar is gemaakt. Verweerder is niets bekend over de tweede terugvordering. Ten aanzien van de peiljaarverlegging heeft verweerder gesteld dat klager daar niets over heeft gemeld c.q. heeft laten wetend daarvoor in aanmerking te willen komen.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

4.4 Verweerder heeft meegedeeld dat de beroepsaansprakelijkheids-verzekeringsmaatschappij is ingelicht vanwege de aansprakelijkstelling.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

4.5 Verweerder heeft ten slotte naar voren gebracht dat hij aanvankelijk niet wist wat klager bedoelde met zijn klacht dat hem een totaal verkeerd dossier is toegestuurd. In het kader van deze procedure heeft hij vernomen waar het om gaat. Weliswaar heeft verweerder aldus abusievelijk een verkeerd stuk aan klager gestuurd, maar daarmee heeft hij niet de privacy van klager geschaad.

 

5 BEOORDELING

 Ten aanzien van de klachtonderdelen a en b

 5.1 Klager verwijt verweerder dat hij geen kort geding heeft geëntameerd tegen het ontslag op staande voet, maar een bodemprocedure. Verweerder heeft naar voren gebracht dat dit in overleg met klager is gebeurd, terwijl ook goede redenen aanwezig waren om geen kort geding aanhangig te maken. Verder verwijt klager verweerder dat hij zich niet voldoende voor klager heeft ingezet, en dat hij zich afvraagt waarom verweerder het argument dat hij niet wist dat het depot moest worden afgestort niet gebruikt heeft. Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat voornoemd argument niet gebruikt zou zijn.

5.2 Voorop staat dat de tuchtrechter, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich meebrengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.3 Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat gewezen te worden op de proceskansen en het kostenrisico. Uit de stukken volgt dat verweerder klager heeft geïnformeerd omtrent de aanpak van de zaak. Gebleken noch is komen vast te staan dat klager bezwaar heeft gemaakt tegen deze aanpak. Gelet hierop zijn de klachtonderdelen a en b ongegrond.

 Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.4 Klager verwijt verweerder verder dat hij twee rekeningen heeft ontvangen van de Raad voor Rechtsbijstand, waarin hem wordt medegedeeld dat hij een bedrag moet terugbetalen in het kader van de verleende toevoeging(en). Verweerder heeft aangevoerd dat hij slechts op de hoogte is van één van deze rekeningen. Deze rekening heeft klager ontvangen omdat de Raad voor Rechtsbijstand geconcludeerd heeft dat klagers inkomen te hoog was om in aanmerking tot komen voor een toevoeging. Verweerder heeft opgemerkt  dat peiljaarverlegging geen optie was omdat ook in dat geval het inkomen te hoog was. Verweerder had naar de mening van de raad niet kunnen voorkomen dat klager door de Raad voor Rechtsbijstand is aangesproken op de terugbetaling van de verleende toevoeging. Verweerder kan ter zake dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Ten aanzien van de advisering omtrent de mogelijkheid van peiljaarverlegging rust ook op klager een verplichting om hiertoe initiatief te nemen. Van zo’n initiatief is niet gebleken. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

 Ten aanzien van klachtonderdeel d

5.5 Verweerder heeft onbetwist gesteld dat hij de aansprakelijkstelling wel degelijk heeft doorgegeven aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering, hoewel het kantoor van verweerder nog wachtte op een inhoudelijke reactie van klager. De Raad kan aan de hand van de stukken en het verhandelde ter zitting niet vaststellen of verweerder daadwerkelijk onvoldoende heeft gedaan met de aansprakelijkstelling door klager. De Raad acht dit klachtonderdeel ongegrond.

 Ten aanzien van klachtonderdeel e

5.6 Klager verwijt verweerder tenslotte dat zijn privacy in het geding is geweest, nu hem een “totaal verkeerd dossier” is toegezonden. Verweerder heeft aangegeven eerst in de onderhavige procedure te hebben vernomen waar klager concreet op doelt. Hij betreurt de verkeerde toezending, maar betwist dat klager hiermee in zijn belangen is geschaad. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting kan niet worden opgemaakt dat de privacy van klager in het geding is geweest. De Raad merkt op dat door de toezending van een verkeerd dossier aan klager niet zozeer klagers privacy maar die van een ander in het geding is. Niet is gebleken dat er (ook) stukken betreffende klager onjuist zijn verzonden. De Raad acht dit klachtonderdeel ongegrond.

 

6 BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman, A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 april 2014.

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 9 april 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl