Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-02-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:80

Zaaknummer

6891

Inhoudsindicatie

Hof formuleert klacht opnieuw. Klachten over declaraties kunnen door de tuchtrechter niet in behandeling worden genomen. Klacht over gesprek met kantoorgenoot van verweerder ongegrond nu de klacht niet verweerder betreft.

Uitspraak

Beslising van 3 februari 2014

in de zaak 6891

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 15 juli 2013, onder nummer 13-009A, aan partijen toegezonden op dezelfde datum, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

De beslissing van de raad is gepubliceerd op www.tuchtrecht.nl met het kenmerk ECLI:NL:TADRAMS:2013:31.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 8 augustus 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klager;

- de brief d.d. 7 november 2013 van verweerder;

- de brief d.d. 19 november 2013 van klager.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 29 november 2013, waar beide partijen zijn verschenen.

3 FEITEN

3.1 De raad heeft de feiten onbetwist als volgt vastgesteld:

3.2 Klager is eigenaar van een woning in H.. In een geschil met de huurder van die woning, is klager in 2009 geadviseerd door verweerder.

3.3 Verweerder heeft klager voor zijn werkzaamheden in 2009 medio december 2009 een rekening gestuurd van € 1.283,42. Klager heeft bij verweerder over deze rekening geklaagd. In antwoord daarop heeft verweerder klager bij e-mail van 15 januari 2010 onder meer bericht:

“Over onze factuur het volgende. Hoewel de factuur gebaseerd is op de daadwerkelijke aan de zaak bestede tijd, ben ik het met u eens dat deze niet in verhouding staat tot de output en de geleverde kwaliteit. Ik zal de factuur daarom crediteren tot een bedrag van € 500,- (inclusief BTW). Bovendien zullen werkzaamheden tot aanpassing van de brief tot en met vandaag niet aan u in rekening worden gebracht. Ik hoop dat ik hiermee tegemoet kan komen aan uw klacht.”

 

3.4 Eind 2010 heeft klager weer contact opgenomen met verweerder. Op 13 december 2010 heeft tussen een kantoorgenote van verweerder en klager een bespreking plaatsgevonden. Naar aanleiding van het gesprek is klager op woensdag 15 december 2010 een offerte uitgebracht voor verdere werkzaamheden in het dossier. De e-mail van 15 december 2010 luidt onder andere als volgt:

“Allereerst bevestig ik hierbij dat uw e-mailbericht van heden gericht aan mevrouw mr. [BV] in goede orde is ontvangen. Zij is u zeker niet vergeten maar is wegens zittingen op de rechtbank. Namens haar bericht ik u als volgt.

Zij stelt voor uw zaak in te nemen voor een vast bedrag van € 5.000,-. Dit bedrag zal zij dan als voorschot in rekening brengen. Voor dit bedrag zal zij de volgende werkzaamheden voor u verrichten: een sommatiebrief opstellen, een dagvaarding opstellen, een bespreking hebben en u vergezellen naar de zitting. Indien er meer werkzaamheden uit voortvloeien zal er opnieuw naar de financiële kant gekeken moeten worden.

Mocht het lukken om tenminste € 20.000,- binnen te halen, dan zal er een succesfee rusten op de zaak. Er zal dan naast het afgesproken bedrag van € 5.000,- (het in rekening gebrachte voorschot) ook 10% van het binnen te halen bedrag in rekening worden gebracht (voorbeeld: € 20.000,- binnengehaald, succesfee = € 2.000,-). Graag ontvangt mr. [BV] uw reactie op dit voorstel. Tevens treft u als bijlage aan een voorbeeld van een sommatiebrief.”

3.5 Bij brief van 27 december 2010 is klager een declaratie toegezonden voor de op 13 december 2010 gevoerde bespreking. De declaratie sluit op € 470,40, exclusief BTW (€ 559,78 inclusief BTW).

3.6 Bij e-mail van 12 januari 2011 heeft klager verweerder onder meer als volgt bericht:

“Ik heb eerder in een gesprek aan u kenbaar gemaakt dat mijn financiële positie op dit moment erg slecht is. Desalniettemin krijg ik een rekening van € 559,78. Bij de meeste advocaten is het eerste gesprek of het eerste uur kosteloos. Ik wilde eerst met u onderhandelen en kijken hoeveel deze uiteindelijk bij u zou kosten. Ik ben op dit moment niet in staat deze factuur te betalen. Zou u zo vriendelijk willen zijn om ons tegemoet te komen. Ik blijf klant bij u en kom met andere zaken terug als mijn financiële positie opnieuw toereikend is.”.

3.7 Bij e-mail van 13 januari 2011 heeft verweerder klager onder meer als volgt bericht:

“Naar aanleiding van uw mail heb ik even overlegd met [BV]. Zij vertelde mij uitdrukkelijk met u te hebben afgesproken dat zij het uitgebreide gesprek, dat 2,5 uur heeft geduurd, bij u in rekening zou brengen. Dat was wat u betreft geen probleem; u had daar nog wel een “potje” voor. Vervolgens heeft zij dat gedaan (en u ook nog een tekst voor een sommatiebrief doen toekomen).

Ik geloof daarom niet dat er een aanleiding is om de factuur te matigen, zodat ik u verzoek die te voldoen.“

4. KLACHT

4.1 De klacht is in de beslissing van de raad als volgt omschreven. De klacht houdt blijkens de door de deken geformuleerde omschrijving in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij tekort is geschoten als gevolg van onprofessioneel en onrechtmatig handelen. Voorts heeft verweerder zich niet integer en niet ethisch gedragen. De raad begrijpt dat klager daarbij met name doelt op de toezending door verweerder van de declaratie van 27 december 2010.

4.2 In zijn beroepschrift heeft verweerder onder meer aangevoerd dat hetgeen de raad als klachtwaardig heeft aangemerkt niet aan hem, verweerder, kan worden verweten, omdat niet hij zelf, maar een kantoorgenote op 13 december 2010 de bespreking met klager heeft gevoerd.

4.3 Naar aanleiding hiervan heeft klager ter zitting in hoger beroep desgevraagd bevestigd dat de klacht zich wel degelijk tegen verweerder richt en dat deze inhoudt dat verweerder liegt, bedriegt en zwendelpraktijken hanteert. Nu verweerder daartegen ook geen bezwaar heeft gemaakt, zal het hof de klacht aldus opvatten.

5. BEOORDELING

5.1 Klager heeft zijn klacht, zoals deze in dit hoger beroep in afwijking van de beslissing van de raad, opnieuw is geformuleerd, als volgt toegelicht. Verweerder heeft klager gebeld om te spreken over zijn betaling. Daarbij heeft hij gesuggereerd dat klager hem wel “zwart” kon betalen en dat daarvoor wel “een potje” beschikbaar zou zijn. Daarnaast heeft klager in zijn antwoordmemorie met kracht van argumenten zijn betwisting van de declaratie van 27 december 2010 overeind gehouden

5.2 In het licht van de betwisting van deze stellingen door verweerder zijn deze voor het hof niet aannemelijk geworden. In het bijzonder is geen aanknopingspunt voorhanden dat verweerder met klager zou hebben gebeld en daarbij een “zwarte” betaling van zijn declaratie zou hebben gesuggereerd.

5.3 Voorzover de klacht betrekking heeft op de declaratie van 27 december 2010, faalt de klacht op de daarvoor door de raad gebezigde grond: niet bij de tuchtrechter, maar bij de civiele rechter en/of in een geschillen- of begrotingsprocedure kan de gegrondheid van een declaratie aan de orde worden gesteld. Dit is alleen anders in geval van excessiviteit van de declaratie, maar dat is hier niet aan de orde.

5.4 Bij de behandeling in hoger beroep hebben partijen uitgebreid gesproken over de gang van zaken bij het gesprek dat klager op 13 december 2010 heeft gehad op verweerders kantoor. Wat hiervan zij, het kan niet leiden tot gegrondbevinding van de klacht tegen verweerder, omdat verweerder dit gesprek niet met klager heeft gevoerd.

5.5 De beslissing van de raad zal worden vernietigd. De klacht zoals deze in hoger beroep is komen te luiden zal als ongegrond worden afgewezen.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 15 juli 2013 in de zaak 13-009A;

en, opnieuw beslissende:

- verstaat dat de klacht luidt zoals hiervoor onder 4.3 is weergegeven;

- verklaart deze klacht ongegrond.

  

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, C.A.M.J. Raymakers, A.A.H. Zegers en W.J. van Andel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2014.