Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-09-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:271

Zaaknummer

14-83

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar inhoudende dat verweerder niet de aan hem opgelegde voorzieningen heeft getroffen terzake de naleving van de schorsing, zich niet heeft gehouden aan het verbod om tijdens de schorsing handelingen als advocaat te verricht, niet tijdig de door de deken gevraagde informatie heeft verstrekt, in strijd heeft gehandeld met de hoofdstukken III en  IV van de Verordening op de Administratie en Financiële Integriteit. Alle dekenbezwaren beoordeelt de raad gegrond. Door de gedragingen van verweerder is het vertrouwen in de advocatuur ernstig geschaad.  In het verleden zijn aan verweerder reeds diverse schorsingen opgelegd. Verweerder verkeert op dit moment in staat van faillissement. Ook op financieel vlak zijn er dus grote problemen. Op grond van dit alles wordt overgegaan tot schrapping van verweerder van het tableau. Dat verweerder zich inmiddels zelf heeft laten schrappen staat er niet aan in de weg dat ook de raad daartoe nogmaals overgaat.

Uitspraak

Beslissing van 22 september 2014

in de zaak 14-83

naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

        mr. X

in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement A, hierna:

de deken

tegen:

mr. Y

voormalig advocaat te B

      verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 23 mei 2014 door de raad ontvangen op 26 mei 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement A zijn dekenbezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2    Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 7 juli 2014 in aanwezigheid van de deken. Bij email van 7 juli 2014 aan de raad heeft verweerder meegedeeld niet ter zitting te kunnen verschijnen en heeft hij zijn verweer tegen het dekenbezwaar uiteengezet. Verweerder heeft niet om aanhouding van de zaak verzocht. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de op de inventarislijst gevoegd bij genoemde brief van de deken vermelde stukken.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Op grond van al langer bestaande zorgen over verweerder en diens kantoor, zowel op financieel als op gedragsrechtelijk vlak, heeft de deken in het najaar van 2013 een bezoek aan verweerder gebracht samen met een vertegenwoordiger van de Unit Financieel Toezicht Advocatuur. De financiële situatie bleek toen zeer zorgelijk. Vervolgens is verweerder voor de duur van drie maanden geschorst als gevolg van een uitspraak van de raad van discipline in het ressort Amsterdam van 18 november 2013. De schorsing is ingegaan op 20 januari 2014. Voorafgaande aan de schorsing zijn de gevolgen daarvan uitvoerig met verweerder besproken en schriftelijk aan hem bevestigd in een brief van de deken van 24 december 2013.

2.3    Op 9 januari 2014 heeft er opnieuw een kantoorbezoek plaatsgevonden, voornamelijk in verband met de op handen zijnde schorsing. Gebleken is toen dat verweerder nog geen enkele voorziening had getroffen voor de op handen zijnde schorsing. De deken heeft verweerder op dat moment nogmaals met klem gewezen op zijn verplichtingen.

2.4    Na het ingaan van de schorsing zijn er verschillende signalen ontvangen waaruit bleek dat verweerder niet de opgelegde voorzieningen terzake de schorsing had getroffen en zich bovendien niet aan de schorsingsvoorwaarden hield. In verband daarmee heeft de deken verweerder bij brief van 13 februari 2014 om nadere informatie verzocht, die echter slechts gedeeltelijk is verstrekt. Ook op het rappel van de deken van 24 februari 2014 is geen reactie van verweerder ontvangen.

2.5    Op dat moment bleek ook dat er sprake was van onregelmatigheden aangaande de derdengeldenrekening. Verweerder deed één of meerdere betalingen vanaf de derdengeldenrekening die vermoedelijk kantoorkosten betroffen. Ook werden de uitbetalingen van de Raad voor Rechtsbijstand op deze rekening ontvangen. Verweerder is bij brief van de deken van 13 februari 2014 om opheldering gevraagd, die echter nimmer is verschaft.

2.6    Op 10 maart 2014 heeft de rechter-commissaris in één van de door verweerder als curator behandelde faillissementen de deken bericht dat verweerder opnieuw nalatig was geweest bij de afwikkeling van dat  faillissement, terwijl hij al eerder was aangesproken op zijn ondermaatse optreden als curator.

2.7    Op 11 maart 2014 heeft verweerder telefonisch contact met de deken opgenomen en aangegeven dat hij voornemens was om zijn faillissement aan te vragen. De dag daarna is de deken bij verweerder op kantoor op bezoek geweest en heeft hij met hem gesproken over zijn benarde financiële positie en de belangen van de verschillende dossiers die gewaarborgd dienden te blijven.

2.8    Op 14 maart 2014 heeft verweerder een faillissementsverzoek ingediend, dat hij echter tijdens de behandeling bij de rechtbank weer heeft ingetrokken omdat hij een investeerder zou hebben gevonden waardoor een faillissement afgewend zou kunnen worden. Verweerder heeft bij die gelegenheid aan de deken de toezegging gedaan om binnen een week met een plan van aanpak te komen, welke toezegging verweerder echter niet is nagekomen.

2.9    Op 25 maart 2014 heeft een medewerker van het kantoor van verweerder de deken bericht dat een cliënte van verweerder erover  klaagde dat haar bezwaar in een door verweerder behandelde zaak niet ontvankelijk was verklaard omdat nagelaten zou zijn de gronden daarvan tijdig aan te vullen. Die cliënt kwam bij deze medewerker terecht omdat zij van verweerder had begrepen dat die zijn zaak had overgenomen, waarvan de medewerker echter helemaal niet op de hoogte was.

2.10    Voornoemde bevindingen waren voor de deken aanleiding om over te gaan tot indiening bij de raad van een verzoek tot tenuitvoerlegging van een inmiddels aan verweerder opgelegde voorwaardelijke schorsing en van een verzoek tot onmiddellijke schorsing op grond van artikel 60ab Advocatenwet. Bij beslissing van 14 april 2014 van de raad is het verzoek tot schorsing  ex art. 60ab Advocatenwet toegewezen. Het andere verzoek is aangehouden.

2.11    Inmiddels is verweerder in staat van faillissement verklaard als gevolg waarvan verweerder op grond van artikel 16 van de Advocatenwet van rechtswege is geschorst.

2.12    Begin mei 2014 is de deken door de medewerkers van verweerder ervan op de hoogte gesteld dat de advocaten van het kantoor van verweerder sinds januari 2013 niet meer verzekerd zijn voor beroepsaansprakelijkheid. 

2.13    Ter zitting heeft de deken het polisblad van de afgesloten beroepsaansprakelijkheidsverzekering van verweerder overgelegd waarin staat vermeld dat de verzekering per 1 januari 2013 is geëindigd in verband met het achterwege blijven van premiebetaling. Voorts is door de deken ter zitting een email van Nationale Nederlanden van 27 juni 2014 overgelegd, waaruit blijkt dat er al eenmaal tevergeefs een beroep op de beroepsaansprakelijkheidsverzekering is gedaan wegens een door een cliënt van verweerder ingediende claim.

2.14    Ter zitting heeft de deken meegedeeld dat verweerder zich inmiddels zelf van het tableau heeft laten schrappen.

3    DEKENBEZWAAR

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder niet de aan hem opgelegde voorzieningen heeft getroffen terzake de naleving van de schorsing,

b)    verweerder zich niet heeft gehouden aan het verbod om tijdens de schorsing handelingen als advocaat te verrichten,

c)    verweerder niet tijdig de door de deken gevraagde informatie heeft verstrekt en daarmee in strijd heeft gehandeld met regel 37 van de gedragsregels voor advocaten,

d)    verweerder in strijd heeft gehandeld met hoofdstuk IV van de Verordening op de Administratie en Financiële Integriteit,

e)    verweerder in strijd heeft gehandeld met hoofdstuk III van de Verordening op de Administratie en Financiële Integriteit,

Deze bezwaren hebben grote gevolgen voor de belangen van de cliënten van verweerder, voor de belangen van zijn medewerkers, voor het vertrouwen in hem als advocaat en als curator en voor het vertrouwen in de advocatuur in zijn algemeenheid. Naar de mening van de deken is geen verbetering te verwachten en zal verweerder van het tableau geschrapt moeten worden. 

4    VERWEER

Verweerder ontkent dat hij onvoldoende maatregelen heeft getroffen in verband met zijn schorsing. Nadat de schorsing bekend was zijn er door verweerder geen nieuwe zaken aangenomen, heeft hij zijn administratie zodanig  ingericht dat alle zaken naar andere advocaten doorgestuurd konden worden, heeft hij veel zaken met zijn kantoorgenoten mrs. S en D besproken en zijn de betreffende cliënten vanaf begin januari 2014 telefonisch van de overdracht op de hoogte gesteld.

Mevrouw P heeft contact met de deken opgenomen omdat zij van een andere cliënte had vernomen dat verweerder was geschorst. Op dat moment was mevrouw P nog niet op de hoogte gesteld van de overname. Er was voor gekozen om dat een week voorafgaande aan de zitting in de zaak van mevrouw P te doen.

In het verleden heeft de Raad voor Rechtsbijstand vanwege een verkeerde opgaaf van betaalrekening toevoegingsgelden op de derdengeldenrekening van verweerder overgemaakt, hetgeen later is gecorrigeerd. Aan mr. S zijn via de derdengeldenrekening reiskosten betaald omdat mr. S op weg was naar het station en dit de snelste manier was om hem in het bezit van deze gelden te stellen.

De deken is door de kantoorgenoot van verweerder, mr. D, voorgelogen voor wat betreft de beroepsaansprakelijkheidsverzekering over 2013. Het is onjuist dat het kantoor vanaf januari 2013 niet meer verzekerd was.

5    BEOORDELING

Ad bezwaar a)

In tenminste één zaak (de zaak P) is komen vast te staan dat verweerder zijn cliënte niet tijdig, zelfs niet telefonisch, over zijn schorsing en de overname van de zaak heeft geïnformeerd. Door verweerder is gesteld dat het de bedoeling was dat een kantoorgenoot (stagiaire) de behandeling van de zaak P in de week voorafgaande aan de zitting zou overnemen en dat de cliënte op dat moment door zijn kantoorgenoot daarover geïnformeerd zou worden. Dit is naar het oordeel van de raad echter te laat, nu vaak voorafgaande aan zittingen nog juridische werkzaamheden verricht moeten worden. En voorts had verweerder de verantwoordelijkheid voor deze informatieverschaffing niet aan een kantoorgenoot mogen uitbesteden. Dekenbezwaar a is derhalve gegrond.

Ad bezwaar b)

In ieder geval is komen vast te staan dat verweerder zich in de hierna omschreven situaties als advocaat c.q. curator, zijnde een van zijn advocaatschap afgeleide hoedanigheid, heeft voorgedaan terwijl de schorsing al was ingegaan.

Bij brief van 3 februari 2004 heeft verweerder zich in een faillissement tot de rechter-commissaris van de rechtbank A gewend en zich als curator gemanifesteerd.

Voorts is uit e-mail correspondentie tussen verweerder en de Raad voor Rechtsbijstand gebleken dat er telefonisch overleg is geweest tussen verweerder en de Raad voor Rechtsbijstand over doorhaling van de inschrijving van verweerder en over mutatie van toevoegingen wegens de overname van zaken door opvolgende advocaten. Voorts blijkt daaruit dat een aantal mutaties tijdens de schorsing weer zijn teruggedraaid toen bleek dat de advocaat die verweerder voor de overname op het oog had daartoe niet bereid was. Daardoor bleef verweerder tijdens zijn schorsing in een aantal zaken toch de advocaat terwijl hij op dat moment niet als zodanig voor zijn cliënten kon optreden. De raad is van oordeel dat verweerder ervoor had moeten zorgen dat de verzoeken tot mutatie voorafgaande aan de ingangsdatum van de schorsing, zijnde 20 januari 2014,  waren ingediend. De schorsingsdatum was verweerder  in ieder geval uit de brief van de deken van 24 december 2013, waarin de praktische gevolgen van de schorsing en de ingangsdatum overzichtelijk op een rijtje waren gezet, bekend, maar vermoedelijk al eerder uit de beslissing van de raad van 18 november 2013. Verweerder had ook beter met zijn beoogde opvolgers moeten overleggen en die de verzoeken tot mutatie moeten laten indienen in welk geval niet de problemen waren ontstaan die thans zijn opgetreden.

Tenslotte is op grond van een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 23 mei 2014 komen vast te staan dat verweerder tijdens zijn schorsing als bestuurder van zijn stichting derdengelden is blijven optreden, nu hij nog altijd in die hoedanigheid was ingeschreven. Dit is een handelen als advocaat. Een bestuurslid van een dergelijke stichting dient immers advocaat te zijn. Ook op dit punt is de raad van oordeel dat verweerder voorafgaande aan de ingangsdatum van de schorsing een opvolgend bestuurder had moeten vinden. Dekenbezwaar b is derhalve gegrond.

Ad bezwaar c)

Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder op tenminste twee brieven van de deken niet, althans niet volledig, heeft geantwoord en tevens een toezegging om met informatie te komen niet is nagekomen. Op deze wijze heeft verweerder de in de Advocatenwet aan de deken opgedragen taak om toezicht te houden op de advocatuur onnodig bemoeilijkt en verzwaard en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dekenbezwaar c is derhalve gegrond.

Ad bezwaar d)

Vast is komen te staan dat op verschillende wijzen en momenten van de derdengeldenrekening van verweerder gelden zijn af- en bijgeschreven ten behoeve van de praktijkvoering. Het ging daarbij om een reiskostenvergoeding ten behoeve van een kantoorgenoot, mr. S, en om voor het kantoor bestemde toevoegingsgelden. Aldus heeft verweerder gehandeld in strijd met hoofdstuk IV van de Verordening op de Administratie en Financiële Integriteit, hetgeen klachtwaardig is. Dekenbezwaar d is derhalve gegrond.

Ad bezwaar e)

Uit prod. 9 bij de aanbiedingsbrief van de deken van 23 mei 2014 en uit de ter zitting door de deken overgelegde email van de curator in het faillissement van verweerder van 7 juli 2014 blijkt dat de verzekering op 1 januari 2013 is geëindigd. Verweerder heeft derhalve tegen beter weten in, althans hoogst onzorgvuldig, verklaard dat de verzekering in 2013 nog correct was betaald zodat niet gesteld kon worden dat het kantoor dat jaar niet verzekerd was.  De raad beoordeelt dit alles als bijzonder ernstig. Enerzijds gelet op de risico’s voor de cliënten van verweerder dat zij in geval van beroepsfouten van verweerder hun schade niet zouden kunnen verhalen, welk risico zich in tenminste één zaak ook heeft geopenbaard. Anderzijds omdat verweerder over deze belangrijke kwestie onwaarheid heeft gesproken. Aldus heeft verweerder gehandeld in strijd met hoofdstuk III van de Verordening op de Administratie en Financiële Integriteit, hetgeen klachtwaardig is. Dekenbezwaar e is derhalve gegrond.

6    MAATREGEL

    Alle dekenbezwaren zijn gegrond. Door de gedragingen van verweerder is het vertrouwen in de advocatuur ernstig geschaad.  In het verleden zijn aan verweerder reeds diverse schorsingen opgelegd. Verweerder verkeert op dit moment in staat van faillissement. Ook op financieel vlak zijn er dus grote problemen. Op grond van dit alles dient te worden overgegaan tot schrapping van verweerder van het tableau. Dat verweerder zich inmiddels zelf heeft laten schrappen staat er niet aan in de weg dat ook de raad daartoe nogmaals overgaat.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart:

-    het dekenbezwaar in al zijn onderdelen gegrond,

-    legt aan verweerder op de maatregel van schrapping van het tableau ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing.

Aldus gewezen door  mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter en de mrs. F.L.M. Broeders, F.A.M. Knüppe, E.A.T.M. Steverink, E.J. Verster, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 september 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 24 september 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Midden-Nederland

en per gewone post aan:

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.