Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-06-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:189

Zaaknummer

13-304

Inhoudsindicatie

Klacht tegen curator. Klager stelt dat verweerder zijn benoeming tot opvolgend curator niet had mogen aanvaarden omdat hij in een eerder stadium de eerste curator in het faillissement en diens kantoor als advocaat had bijgestaan. Klager had de zowel de eerste curator, diens kantoor als ook verweerder aansprakelijk gesteld wegens onrechtmatig handelen jegens de boedel. Klager stelt dat sprake is van belangenverstrengeling doordat verweerder eerst als advocaat optrad en nu (tevens) als curator optreedt. Voorzitter had de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Raad verklaart het verzet, onder aanvulling van gronden, ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 30 juni 2014

in de zaak 13-304

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 10 januari 2014 op de klacht van:

de heer [naam]

[adres]

klager

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 12 december 2013 met kenmerk K 13/107, door de raad ontvangen op 13 december 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    Bij beslissing van 10 januari 2014 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 13 januari 2014 is verzonden aan klager.

1.3    Bij brief van 27 januari 2014 door de raad per fax ontvangen op 27 januari 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 31 maart 2014 in aanwezigheid van klager. Verweerder heeft de raad bij brief van 18 maart 2014 laten weten het niet zinvol te achten om ter zitting aanwezig te zijn. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 27 januari 2014.

2    FEITEN EN KLACHT

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt.

3    VERZET

3.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.

3.2    Klager stelt dat de voorzitter heeft miskend dat hij zowel de eerste curator, mr. E., het kantoor van mr. E., zijnde het vroegere kantoor van verweerder en nu ook verweerder zelf, aansprakelijk heeft gesteld wegens onrechtmatig handelen jegens de boedel. In die kwestie staat verweerder mr. E. en diens (voormalig) kantoor, welk kantoor ook het voormalig kantoor van verweerder is, als raadsman bij. Klager stelt zich op het standpunt dat de aanvaarding van de benoeming door de rechtbank tot curator in het faillissement door verweerder niet te verenigen is met zijn optreden als advocaat voor mr. E. en het kantoor. Er is sprake van belangenverstrengeling.

4    BEOORDELING

4.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht kennelijk ongegrond bevonden. In aanvulling op de door de voorzitter genoemde gronden overweegt de raad nog als volgt.

4.2    Het in de advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. De onderhavige klacht heeft betrekking op de benoeming,  respectievelijk het optreden van verweerder tot, respectievelijk als curator. In dergelijke gevallen, waarin de advocaat in een andere hoedanigheid optreedt, is het tuchtrecht voor advocaten wel toepasselijk maar toetst de tuchtrechter slechts beperkt aan de hand van de maatstaf of, door de gestelde gedragingen, het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd. Indien de advocaat zich bij de vervulling van zijn taak als curator zodanig gedraagt (i.e. misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake  zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.

4.3    Op grond van regel 7 lid 1 van de Gedragsregels 1992 is het een advocaat niet toegestaan zich met de behartiging van de belangen van twee of meer partijen te belasten indien de belangen van deze partijen tegenstrijdig zijn of een daarop uitlopende ontwikkeling aannemelijk is. Zodra een niet aanstonds overbrugbaar belangenconflict ontstaat, is de advocaat, op grond van  regel 7 lid 2 van de Gedragsregels 1992, in het algemeen verplicht zich geheel uit de zaak terug te trekken. Deze regel heeft de bescherming van die partijen – de cliënten van de desbetreffende advocaat- ten doel, hetgeen –volgens vaste jurisprudentie van het hof van discipline-  met zich meebrengt dat een wederpartij van één of meer van die cliënten, of een derde, zich niet op deze regel kunnen beroepen.

4.4    Vast staat dat klager geen (voormalig) cliënt is van verweerder noch van het (voormalig) kantoor van verweerder. Klager kan zich derhalve niet rechtstreeks beroepen op regel 7 lid 1 en 2 van de Gedragsregels 1992.

4.5    De raad constateert dat niet is gebleken van concrete belangenverstrengeling en dat evenmin is gebleken dat een daarop uitlopende ontwikkeling aannemelijk is. Ook is niet gebleken van andere concrete misdragingen van verweerder, zodanig dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is ondermijnd. De enkele omstandigheid dat verweerder in het verleden als advocaat voor de eerste curator (ook voor de curator pro se) en diens kantoor in het faillissement is opgetreden en nog steeds optreedt, en dat klager ook verweerder zelf aansprakelijk heeft gesteld wegens onrechtmatig handelen jegens de boedel, staat niet in de weg aan (aanvaarding van) zijn benoeming tot curator. Ook de rechtbank, die verweerder tot curator heeft benoemd, heeft hierin geen belemmering gezien.

4.6    De raad overweegt dat de vraag of verweerder zijn werk als curator naar behoren doet dan wel zal doen, door bijvoorbeeld op enig moment de vorige curator aansprakelijk te stellen voor wanbeheer als daartoe aanleiding zou zijn, te zijner tijd – als die situatie zich aandient- door de rechtbank en zo nodig door de tuchtrechter dient te worden beoordeeld. Van enig concreet misdragen door verweerder, laat staan van zodanige aard dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, is thans niet gebleken.

4.7    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, K.F. Leenhouts, C.W.J. Okkerse en E.J. Verster,  leden, bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 juni 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 30 juni 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

en per gewone post aan:

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Gelderland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep worden ingesteld.