Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-02-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:47

Zaaknummer

14-026A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat over de bijstand en termijnbewaking van een WOTS-verzoek kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 20 februari 2014

in de zaak 14-026A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

Gemachtigde: mr.

klager

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam 

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis¬genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 28 januari 2014 met kenmerk 4013-1140, door de raad ontvangen op 30 januari 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager heeft verweerder ingeschakeld via zijn zus. Verweerder heeft klager vanaf begin 2010 bijgestaan in zijn poging om het restant van de aan klager in de Verenigde Staten opgelegde en deels ondergane gevangenisstraf uit te zitten in Nederland. Daartoe heeft verweerder voor klager een aanvraag op grond van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen ("WOTS") ingediend. Een eerdere aanvraag van klager in 2007 was afgewezen.

1.3 Bij brief van 3 maart 2010 heeft verweerder klager bericht mogelijkheden te zien voor een WOTS-verzoek. Hij heeft daarbij een grove inschatting van de daarmee gemoeide rechtsbijstandskosten gegeven van EUR 9.246,90, inclusief kantoorkosten, btw en de kosten voor een bezoek van verweerder aan klager in de Amerikaanse gevangenis. In deze brief schreef verweerder ook: "u begrijpt dat de tijdsinvestering die daarmee gepaard gaat aanzienlijk is. Het vergt namelijk aan beide kanten (VS en Nederland) het een en ander aan masseerwerk en het zorgvuldig verzamelen en vervolgens gebruiken van de voor u gunstige feiten en omstandigheden".

1.4 Verweerder heeft klager in mei 2010 in de Verenigde Staten bezocht. Op 7 juli 2010 heeft verweerder voor klager een WOTS-verzoek ingediend bij de Amerikaanse autoriteiten. Die keurden de aanvraag rond 30 augustus 2010 goed. Daarna moest Nederland de aanvraag nog goedkeuren. De Nederlandse autoriteiten (het Ministerie van Veiligheid en Justitie) hebben de Amerikaanse goedkeuring op 5 oktober 2010 ontvangen. Verweerder heeft per e-mail van 27 oktober 2010 een rappel met betrekking tot de behandeling van de aanvraag gestuurd aan het ministerie. Per e-mail van dezelfde datum heeft de behandelend ambtenaar op het ministerie aan verweerder laten weten dat advies aan het Gerechtshof Arnhem zou worden gevraagd en dat het “al met al nog wel even zou duren”. Per e-mail van 3 mei 2011 heeft verweerder het ministerie opnieuw gerappelleerd.

1.5 Het ministerie heeft verweerder op 24 mei 2011 medegedeeld dat klagers dossier abusievelijk niet was doorgestuurd naar het Arnhemse Gerechtshof, maar dat die omissie inmiddels was rechtgezet. Dit heeft verweerder per mail van 25 mei 2011 medegedeeld aan klagers zus.

1.6 Het ministerie informeerde verweerder op 11 juli 2011 dat er opnieuw een tegenvaller was omdat Reclassering Nederland de aanvraag van eind oktober 2010 niet had ontvangen en dat Reclassering Nederland in juli 2011 de aanvraag in behandeling heeft genomen. Het ministerie uitte de verwachting dat Reclassering Nederland haar rapport in augustus 2011 zou afronden.

1.7 Na een rappel van verweerder op 6 september 2011 informeerde het ministerie verweerder op 9 september 2011 dat het hof het verzoek nog niet behandeld had. Op 26 september 2011 informeerde het ministerie verweerder dat het hof nog geen advies had uitgebracht. Op 6 oktober 2011 heeft het hof de minister geadviseerd de gevangenisstraf van klager verder in Nederland ten uitvoer te leggen. Op 13 oktober 2011 is aan de autoriteiten in de Verenigde Staten bericht dat het ministerie kan instemmen met het verzoek.

1.8 Na een rappel van verweerder op 20 oktober 2011 heeft het ministerie verweerder op 3 november 2011 bericht dat er schot in de zaak zat, maar dat er nog geen besluit was genomen. Op 4 november 2011 ontving verweerder een formulier van de Amerikaanse autoriteiten en vervolgens nam hij contact op met het ministerie inzake het overbrengen van klager naar Nederland.

1.9 Op 5 december 2011 informeerde het ministerie verweerder dat de overbrenging in zicht was, maar niet voor kerst 2011 zou plaatsvinden.

1.10 Verweerder heeft het ministerie nog gerappelleerd op 3 januari, 30 januari en op 9 februari 2012.

1.11 Begin maart 2012 is klager naar Nederland overgebracht. Op 22 juni 2012 is klager in vrijheid gesteld.

1.12 Verweerder heeft in totaal EUR 5.100,35 gedeclareerd aan klager, en heeft daartoe diverse specificaties aan klager (via zijn zus) verstrekt. Klager heeft aangekondigd bij de civiele rechter een vordering tot terugbetaling van betaalde declaraties te zullen instellen.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de belangenbehartiging van klager heeft verwaarloosd en hem niet op adequate wijze heeft bijgestaan, dit in het licht van het door verweerder aan klager in rekening gebrachte honorarium.

2.2 Ter toelichting op de klacht stelt klager dat verweerder de voortgang van de behandeling van het WOTS-verzoek door de diverse instanties niet goed heeft begeleid. Daartoe verwijst klager naar de conclusie van antwoord van de Staat der Nederlanden ("de Staat") in de civiele procedure die klager heeft aangespannen tegen de Staat, waarin de Staat stelt: "Verder dient opgemerkt te worden dat in de periode van oktober 2010 tot mei 2011 (gedurende welke de behandeling van het verzoek abusievelijk stil lag) nimmer bij het ministerie is geïnformeerd naar de stand van zaken omtrent het verzoek. Zowel de Verenigde Staten als [klager] hebben gedurende deze periode stilgezeten."  

3 VERWEER

3.1 Verweerder stelt zeer regelmatig navraag te hebben gedaan bij de diverse autoriteiten. Dit heeft hij gedaan deels door middel van e-mails en telefoongesprekken, die niet steeds zijn vastgelegd of uit het dossier blijken.

3.2 Tevens wijst verweerder op zijn ervaring dat de behandeling van een WOTS-verzoek door de diverse autoriteiten veel tijd kost. Verweerder stelt daarom dat hij er, ook in de periode van oktober 2010 tot mei 2011, vanuit is gegaan dat de zaak bij het Gerechtshof Arnhem ter advisering lag. Verweerder stelt dat hij mocht uitgaan van toezeggingen van ambtenaren van het Ministerie van Justitie dat het WOTS-verzoek in behandeling zou worden genomen. Toen er een half jaar was verstreken, heeft hij in mei 2011 aan de bel getrokken.

4 BEOORDELING

4.1 Klager verwijt verweerder dat hij heeft gehandeld of nagelaten in strijd met de zorg die hij als advocaat ten opzichte van klager behoort te betrachten. Verweerder heeft de klachten gemotiveerd betwist.

4.2 Aan klager kan worden toegegeven dat er veel tijd – ongeveer twee jaar – is verlopen tussen zijn verzoek om bijstand aan verweerder en de overbrenging van klager naar Nederland. In de eerste brief van verweerder aan klager van 3 maart 2010 heeft verweerder klager gewezen op het mogelijk ruime tijdsbeslag dat met de behandeling van het WOTS-verzoek zou zijn gemoeid. Klager wist dus dat het geruime tijd zou kunnen duren voordat er duidelijkheid zou zijn over zijn verzoek. Dit neemt uiteraard niet weg dat verweerder gehouden was de zaak met de nodige voortvarendheid te behandelen en onnodige vertraging zoveel mogelijk te voorkomen. De vraag is of verweerder op dit punt tekort is geschoten.

4.3 Uit het dossier van verweerder, zoals zich dat in het klachtdossier bevindt, blijkt dat verweerder de diverse instanties regelmatig heeft gerappelleerd inzake de behandeling van het WOTS-verzoek van klager.

4.4 Er is ongeveer negen maanden vertraging ontstaan bij het ministerie doordat de aanvraag per abuis niet direct aan het Gerechtshof Arnhem en Reclassering Nederland is doorgezonden. Verweerder kan voor deze vertraging niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden. Verweerder mocht er van eind oktober 2010 tot begin mei 2011 van uitgaan dat het verzoek in behandeling was: hij mocht afgaan op de mededeling van de behandelend ambtenaar op het ministerie, eind oktober 2010, dat advies zou worden gevraagd aan het Gerechtshof Arnhem en dat het “al met al nog wel even zou duren” (zie onder 1.4). Bovendien moet ervan worden uitgegaan – als door verweerder gemotiveerd gesteld en door klager niet betwist – dat verweerder na eind oktober 2010 nog regelmatig telefonisch heeft geïnformeerd bij het ministerie naar de stand van zaken. Ten slotte heeft verweerder op 3 mei 2011 opnieuw per e-mail gerappelleerd en ook nadien de voortgang van de zaak bewaakt. Op grond van een en ander en de hiervoor weergegeven, vaststaande feiten is komt de voorzitter tot de conclusie dat niet is gebleken dat verweerder met zijn handelwijze tekort is geschoten in de zorg voor klager. De voorzitter zal de klacht daarom, met toepassing van artikel 46 g Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

4.5 Voor de tuchtrechter is geen taak weggelegd om te oordelen over de vraag of de hoogte van verweerders declaratie redelijk was. Bovendien heeft klager al aangekondigd die vraag aan de civiele rechter voor te leggen.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 20 februari 2014.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 20 februari 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.