Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-11-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:309

Zaaknummer

14-286A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Kennelijk ongegronde klacht tegen eigen advocaat. Cliënt heeft uitdrukkelijk ingestemd met bijstand op betalende basis. Niet gebleken is dat advocaat is tekortgeschoten ter zake van zijn rechtsbijstand ter zitting en ter zake van zijn informatie over de appèlmogelijkheid van de eindbeschikking.

Uitspraak

 

Beslissing van 20 november 2014

in de zaak 14-286A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 21 oktober 2014 met kenmerk 4014-0176, door de raad ontvangen op 23 oktober 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager heeft zich in september 2011 tot verweerder gewend voor rechtsbijstand tijdens de mondelinge behandeling van zijn verzoek inzake een omgangsregeling met zijn dochter. Het verzoekschrift was door een andere advocaat, mr. P., opgesteld en ingediend. De rechtsbijstand van mr. P. aan klager was geëindigd.

1.3 Op 6 september 2011 heeft een eerste bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerder, waarin verweerder klager heeft medegedeeld niet bereid te zijn werkzaamheden te verrichten onder de bestaande (door mr. P. aangevraagde) toevoeging. Klager en verweerder zijn toen een uurtarief van EUR 150,- overeengekomen voor de werkzaamheden van verweerder.

1.4 Na de bespreking heeft dezelfde dag een mailwisseling plaatsgevonden. Daarin schreef klager eerst "However, your preference for payment without the use of "toevoeging" escapes me completely."

1.5 Daarop schreef verweerder "Mij is inmiddels gebleken dat mr. [P.] zodanig veel uren in de zaak heeft gewerkt dat er na de verdeling van het onder de toevoeging uit te betalen bedrag in mijn visie een te geringe vergoeding voor mijn werkzaamheden resteert. Dit is dan ook de reden dat ik u hedenochtend heb meegedeeld dat ik niet bereid ben u op toevoeging bij te staan (…). Indien u zich niet kunt verenigen met de gemaakte afspraak verzoek ik u mij dit nog heden via de mail mee te delen. In dat geval zal ik mijn werkzaamheden beëindigen." Daarop reageerde klager "In reiterating, simply, I agree to and will pay your bill."

1.6 Daags voor de zitting heeft, ter voorbereiding daarvan, een bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Ter zitting heeft verweerder namens klager het woord gevoerd.

1.7 Bij tussenbeschikking van de rechtbank is klager ontvankelijk verklaard in zijn verzoek en heeft de rechtbank advies gevraagd aan de raad voor de kinderbescherming over de wenselijkheid van een omgangsregeling. Na advies van de raad voor de kinderbescherming heeft de rechtbank bij eindbeschikking van het verzoek van klager afgewezen. Na een (door de rechtbank eveneens afgewezen) verzoek van verweerder namens klager tot aanpassing van de beschikking wegens een kennelijke verschrijving heeft verweerder aan klager op 16 juli 2012 geschreven "Om iets aan de inhoud van de schikking te wijzigen staat u nog wel de mogelijkheid van hoger beroep open (…). U heeft daartoe de tijd gedurende drie maanden te rekenen vanaf 18 juli 2012. De termijn verloopt derhalve rond 18 september a.s. Indien u van deze mogelijkheid gebruik wilt maken dan verneem ik dat gaarne op korte termijn van u."

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij klager geen overzicht heeft verstrekt van de op de toevoeging van mr. P. resterende uren, waardoor klager dit niet heeft kunnen controleren en wellicht onterecht heeft ingestemd met behandeling van de zaak tegen betaling van verweerders uurtarief;

b) hij ter zitting slechts de door klager opgestelde stukken heeft voorgelezen;

c) hij klager niet heeft aangeraden hoger beroep in te stellen tegen de eindbeschikking van de rechtbank, ondanks het feit dat de rechtbank de reacties van partijen op de rapportage van de raad voor de kinderbescherming abusievelijk niet had meegenomen in de beoordeling ten behoeve van de eindbeschikking.

3 VERWEER

3.1 Verweerder stelt dat hij bij aanvang van zijn werkzaamheden heeft uitgelegd dat en waarom hij klager in deze kwestie alleen op betalende basis wilde bijstaan. Verweerder wijst daarbij op de correspondentie tussen hem en klager van 6 september 2011 hierover. Voorts stelt verweerder dat hij ter zitting namens klager heeft gepleit aan de hand van een notitie (die hij niet aan de rechtbank heeft overhandigd). Tevens stelt verweerder dat hij de zitting daags daarvoor heeft voorbesproken met klager.

3.2 Verweerder wijst op zijn email van 16 juli 2014 en stelt aan de hand daarvan dat hij klager daarin op de mogelijkheid van hoger beroep tegen de eindbeschikking heeft gewezen.

4 BEOORDELING

4.1 Op de klacht kan met toepassing van artikel 46 g Advocatenwet doende voorzitter worden beslist.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a) constateert de voorzitter dat klager tijdens het dekenonderzoek heeft erkend te hebben ingestemd met de rechtsbijstandverlening door verweerder op betalende basis. Klagers instemming blijkt eveneens uit de mailwisseling tussen klager en verweerder direct aansluitend op hun eerste bespreking over de zaak. Uit deze mailwisseling blijkt tevens dat klager zijn instemming met de rechtsbijstandverlening door verweerder op betalende basis niet afhankelijk heeft gesteld van (zijn inzage in) de urenopgave van zijn voorgaande advocaat, mr. P. Bij gebreke van een dergelijke door klager geformuleerde voorwaarde voor zijn opdrachtverlening aan verweerder kan klager verweerder thans niet verwijten geen overzicht te hebben verstrekt van de door mr. P. aan de zaak bestede uren.

4.3 Op grond van het voorgaande zal klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond worden verklaard.

Klager stelt in klachtonderdeel b) dat verweerder slechts ter zitting de door klager opgestelde stukken heeft voorgelezen. Verweerder heeft dit klachtonderdeel betwist en verwezen naar zijn gesprek daags voor de zitting ter voorbereiding daarvan en op de door hem opgestelde spreekaantekeningen, welke ook in het klachtdossier zijn opgenomen. Daarbij wijst verweerder op het feit dat klager pas begin 2014 een klacht heeft ingediend over verweerders handelwijze ter zitting van 23 september 2011.

4.4 Dit verweer is door klager tijdens het klachtonderzoek door de deken niet betwist. Nu ook overigens uit het klachtdossier niet is gebleken dat verweerder is tekortgeschoten in zijn rechtsbijstandverlening aan klager, in het bijzonder de wijze waarop hij namens klager het woord heeft gevoerd ter zitting van 23 september 2011, ontbreekt feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel.

Klachtonderdeel b) zal daarom eveneens kennelijk ongegrond worden verklaard.

4.5 Uit het klachtdossier blijkt, ten aanzien van klachtonderdeel c), dat verweerder klager uitdrukkelijk heeft gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen de eindbeschikking van de rechtbank, waarin klagers verzoek om een omgangsregeling met zijn dochter is afgewezen. Uit het klachtdossier blijkt eveneens dat voorafgaand aan deze uitdrukkelijke mededeling over de mogelijkheid van hoger beroep verweerder en klager hebben gecorrespondeerd over de inhoud van de eindbeschikking. Dit blijkt uit het feit dat verweerder namens klager de rechtbank heeft gevraagd de beschikking aan te passen vanwege het feit dat daarin (naar verweerder heeft betoogd: abusievelijk) stond dat de rechtbank de reacties van partijen op het rapport van de raad voor de kinderbescherming niet had meegewogen bij zijn oordeelsvorming. Verweerder heeft aldus op instructie van klager geprobeerd de rechtbank te bewegen om de eindbeschikking op dit punt aan te passen. Die poging heeft gefaald.

4.6 Op grond van het voorgaande ontbreekt ook aan klachtonderdeel c) feitelijke grondslag. Dit klachtonderdeel zal daarom kennelijk ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, in al zijn onderdelen, kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 20 november 2014.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 20 november 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.