Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-01-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:77

Zaaknummer

13-177

Inhoudsindicatie

Klacht over de wijze waarop een zaak is aangepakt, ongegrond. Het verwijt dat verweerster klaagster niet persoonlijk te woord heeft gestaan is feitelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 27 januari 2014

in de zaak 13-177

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 12 augustus 2013 met kenmerk K13/124, door de raad ontvangen op 12 augustus 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 november 2013 in aanwezigheid van verweerster. Klaagster heeft vooraf aangegeven niet te zullen verschijnen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    De in 1.1 genoemde brief met de daarin genoemde bijlagen 1 t/m 21;

-    De brief van klaagster van 28 september 2013 aan de raad met bijlage;

-    Stukken van klaagster van 17 oktober 2013 zonder toelichting.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerster heeft voor klaagster als advocaat opgetreden in de periode januari 2012 tot maart 2013. Het betrof werkzaamheden met betrekking tot een vastgestelde ouderbijdrage van klaagster door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (“LBIO”). Verweerster heeft klaagster op 19 januari 2012 een opdrachtbevestiging toegestuurd, waarin zij heeft bevestigd dat zij de zaak voor klaagster op betalende basis zou aannemen, tegen een uurtarief van EUR 150,- exclusief BTW. Verweerster heeft klaagster op 1 februari 2012 een declaratie gestuurd ter hoogte van EUR 250,- exclusief BTW terzake werkzaamheden richting LBIO.

2.3    Op 5 februari 2013 heeft verweerster een toevoeging aangevraagd voor een procedure van klaagster tegen het LBIO. Het ging om een verzetsprocedure waarvoor een dagvaarding is uitgebracht. Die toevoeging is door de Raad van Rechtsbijstand afgegeven en aan klaagster is een nota van EUR 77,- gestuurd voor de eigen bijdrage.

2.4    Klaagster heeft bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Wet Werk en Bijstand om de kosten van rechtsbijstand te kunnen betalen. Dit verzoek is toegewezen en de declaratie van klaagster is door de gemeente Arnhem aan verweerster betaald.

2.5    Op 6 maart 2013 heeft klaagster verweerster telefonisch verzocht per direct te stoppen met haar werkzaamheden. Op 12 maart 2013 heeft verweerster schriftelijk bevestigd haar werkzaamheden neer te zullen leggen en heeft zij voldaan aan het verzoek tot afgifte van het dossier aan de opvolgend advocaat.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    zij een verkeerde procedure aanhangig heeft gemaakt tegen het LBIO, terwijl de opvolgend advocaat wel de juiste procedure aanhangig maakte, te weten een procedure tegen de vordering inzake de ouderbijdrage in plaats van een verzetsprocedure tegen het dwangbevel van het LBIO.

b)    zij klaagster nooit in persoon te woord heeft gestaan, ook niet bij het aannemen van de zaak en doordat alle communicatie via de telefoon en via brieven is verlopen.

c)    zij klaagster op 1 februari 2012 een declaratie voor haar werkzaamheden toezond, terwijl klaagster in aanmerking zou komen voor een toevoeging en doordat zij weigerde het betaalde bedrag te restitueren aan klaagster.

4    BEOORDELING

4.1    Het eerste klachtonderdeel betreft in feite een klacht over de inhoudelijke behandeling van de zaak. Bij een dergelijke klacht dient als uitgangspunt te gelden dat de advocaat de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat de cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor kunnen worden geschaad. Met deze maatstaf wordt de klacht beoordeeld. Hoewel niet uitgesloten is dat, naast de verzetsprocedure, een andere procedure ook mogelijk was, blijkt niet dat verweerster met het in gang zetten van het verzet een verkeerde stap heeft gezet,  temeer nu de opvolgende advocaat van klaagster de verzetsprocedure heeft voortgezet. De raad oordeelt derhalve dat hier geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster en klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.

4.2    Met klachtonderdeel b) stelt klaagster dat verweerster haar nooit in een persoonlijk gesprek te woord heeft gestaan. Verweerster heeft dit gemotiveerd betwist door te stellen dat zij in december 2011 een afspraak met klaagster had op de locatie van de Turkse Ondernemersvereniging aan de Pieter Callandweg in Arnhem. Klaagster heeft het verhaal van verweerster niet betwist, zodat het door klaagster gestelde niet is komen vast te staan. Klachtonderdeel b) is ongegrond.

4.3    Het derde klachtonderdeel betreft de declaratie die klaagster heeft ontvangen van verweerster, terwijl zij in aanmerking zou komen voor een toevoeging. Verweerster heeft voldoende aangetoond dat het niet mogelijk was een toevoeging te verkrijgen voor de advieswerkzaamheden die zij heeft verricht voor klaagster. Verweerster heeft klaagster vooraf schriftelijk bevestigd dat zij betalend voor haar zou optreden en hiertegen heeft klaagster geen bezwaar gemaakt. Na het ontvangen van de declaratie van verweerster heeft klaagster bijzondere bijstand aangevraagd en deze is verkregen. Vastgesteld moet derhalve worden dat klaagster instemde met de gang van zaken. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster. Ook dit klachtonderdeel is gegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    Verklaart klachtonderdelen a), b) en c) ongegrond.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, mrs. P.J.F.M. de Kerf, P.R.M. Noppen, B.E.J.M. Tomlow en P.P. Verdoorn, leden, bijgestaan door mr. S. Le Noble als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 januari 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 27 januari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerster

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.