Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-06-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:144

Zaaknummer

7043

Inhoudsindicatie

Aanhouding van de behandeling in hoger beroep voor het horen van getuigen met betrekking tot contacten tussen verweerder en bedrijfsarts.

Uitspraak

       

Beslissing van 23 juni 2014

in de zaak 7043

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 30 december 2013, onder nummer 13 142, aan partijen toegezonden op 30 december 2013, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad gegrond is verklaard en de klacht ongegrond.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als LJN ECLI:ECLI:NL:TADRARN:2013207.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 28 januari 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerder.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 25 april 2014, waar verweerder met zijn raadsman, mr. X. en klager  zijn verschenen. Mr. X. heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder in strijd met de waarheid aan de bedrijfsarts heeft bericht dat er een regeling tussen klager en zijn werkgever was getroffen die niet samenging met een gedeeltelijke ziekmelding, met het doel om klager arbeidsongeschikt te krijgen en het opzegverbod van art. 7:670 lid 1 BW te omzeilen.

4 FEITEN

       Het volgende is komen vast te staan:

4.1 Klager, in dienst bij een cliënt van verweerder, is sinds 22 november 2011 ziek gemeld bij het UWV wegens werk gerelateerde spanningsklachten. De bedrijfsarts van 365/ArboNed. begeleidt klager en ziet hem onder meer op 13 januari 2011, 3 februari 2011 en 6 mei 2011. Op 6 mei 2011 wordt vastgesteld dat klager bij zijn werkgever niet op zijn plaats zit.  Op 29 juli 2011 heeft klager een telefonisch consult met de Bedrijfsarts. Uit het daarvan opgemaakte evaluatie verslag  blijkt dat klager na advies van een advocaat het traject met een coach niet voortzet  en dat nog gezocht wordt naar een oplossing. Voorts is toen een vervolgafspraak gemaakt voor 26 augustus 2011 om 14.30 uur te Nijmegen. In het dossier van 365/ArboNed van klager is door de Bedrijfsarts aangetekend: “Van een collega vernomen dat er een regeling is getroffen. Betrokkene behoeft niet meer te werken, maar ZW moet stop.”  Daar naar gevraagd nadien, heeft de Bedrijfsarts verklaard dat die collega de heer Z. was. De sr. arts van 365/ArboNed, de heer Y., heeft naar aanleiding van een klacht van klager, vastgesteld bij brief van 10 april 2013, dat de informatie over een regeling afkomstig was van de heer Z..  Ook de kwaliteitsmanager van 365/ArboNed, de heer V. meldt in zijn mail van 12 augustus 2013 :” dhr. Z. had de ‘regeling’ vernomen van de advocaat van werkgever, dhr. U..” 

4.2 Op verzoek van de werkgever van klager is klager bij brief van 12 augustus 2011 uitgenodigd voor een spreekuur  op vrijdag 26 augustus 2011 om 9.30 uur bij de arts Z., collega van de Bedrijfsarts.   Klager is die ochtend te woord gestaan door mevrouw W., toen nog arts in opleiding, die werkte onder verantwoordelijkheid van de heer Z..  Tijdens het consult heeft mevrouw W. overlegd met de heer Z.  alvorens haar advies te geven. Klager heeft zelf geen contact gehad met de heer Z.. 

4.3 Van dit consult is onder meer vastgelegd : “Met werkgever is afgesproken dat betrokkene op non-actief gesteld zal worden bij herstelmelding. Betrokkene geeft aan niet precies op de hoogte te zijn van de geplande regeling”.  Klager is per 1 september 2011 hersteld gemeld. Verweerder heeft namens de werkgever bij brief van 31 augustus 2011 een ontslagvergunning voor  klager verzocht vanwege disfunctioneren en verwijtbaar handelen en nalaten.

4.4 Bij e-mail van 12 december 2011 heeft de heer Bedrijfsarts aan klager (nogmaals) gemeld dat de heer Z. destijds met de heer U. (verweerder) contact had en dat de heer U. hem had aangegeven dat er een regeling was getroffen.

5 BEOORDELING

5.1 Ook in hoger beroep handhaaft klager zijn stelling inhoudende dat verweerder  tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door in strijd met de waarheid aan de bedrijfsarts te melden  dat er een regeling tussen klager en zijn werkgever was getroffen die niet samenging met een gedeeltelijke ziekmelding, met het doel om klager arbeidsgeschikt te krijgen en daarmee het opzegverbod (bij ziekte ) te omzeilen.

5.2 Verweerder heeft  erkend dat hij de arts Z. kent en dat  hij hem telefonisch over klager heeft gesproken op 26 juli 2012 . Verweerder ontkent echter met klem dat hij ooit met de bedrijfsarts (Z.) over een (niet bestaande ) regeling heeft gesproken.

5.3 Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het hoger beroep is namens verweerder over dit telefoongesprek op 26 juli 2011 meegedeeld: “Z. was het met mr. U. eens en heeft aan U. meegedeeld dat hij de begeleiding op zich zou nemen en dat er naar zijn opinie geen sprake meer zou zijn van arbeidsongeschiktheid door ziekte of gebreken als werkgever de werknemer zou vrijstellen van “ziekte-uitlokkende- arbeid.”

5.4 Anders dan de raad acht het hof voorshands door klager voldoende aannemelijk gemaakt dat verweerder in zijn contact met een arts van de  365/ArboNed zodanige mededelingen heeft gedaan dat deze daaruit heeft mogen afleiden dat bij een herstelverklaring een regeling was getroffen. De e-mails van de arts Bedrijfsarts, de rapportage van de onderzoekers Y. en V. bieden daarvoor genoegzame steun in combinatie met de erkenning van verweerder dat hij op 26 juli 2011 contact heeft gehad met Z. waarbij gesproken is over een vrijstellen van “ziekte-uitlokkende” arbeid. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat volgens verweerder in die periode geen enkel contact is geweest over een te treffen regeling met klager en/of diens advocaat. 

5.5 Verweerder heeft zich nog beroepen op een brief van de heer Z. van 23 april 2013 waarin deze meedeelt: “dhr. U. heeft mij nooit verteld over enige regeling m.b.t Tinneveld”, doch aan deze tekst kan  blijkens het onderzoek van kwaliteitsonderzoeker V., zoals deels is vermeld in zijn e-mail van 12 augustus 2013,  niet die betekenis toegekend worden die verweerder er aan geeft.

5.6 Nu verweerder ook ter zitting van het hof nadrukkelijk ontkend heeft dat in zijn gesprek met de heer Z. hij zodanige uitlatingen heeft gedaan dat de heer Z. daaruit kon en mocht afleiden dat er een regeling met klager was getroffen die niet samenging met een  gedeeltelijke ziekmelding, terwijl klager deze stelling voldoende heeft geadstrueerd  zal verweerder in de gelegenheid worden gesteld zijn stelling aannemelijk te maken via het doen horen van getuigen. Verweerder wordt verzocht aan de griffie van het hof op te geven of en wie hij als getuige(n) wenst voor te brengen. Na ontvangst van dit bericht zal, indien nodig, een datum voor het getuigenverhoor worden bepaald.

5.7 Op voet van artikel 49 lid 4 van de Advocatenwet, dat in artikel 57 lid 2 van die wet van overeenkomstige toepassing is verklaard op de behandeling in hoger beroep,  draagt het hof het horen van getuige(n) op aan mr. J.C. van Dijk, voorzitter van het hof.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- draagt verweerder op om uiterlijk 15 juli 2014 aan de griffie van het hof op te geven of en wie hij als getuige(n) wenst voor te brengen;

- draagt het horen van getuige(n) op aan mr. J.C. van Dijk, voorzitter van het     hof;     

           

- houdt iedere verdere  beslissing aan.

 

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, A.D.R.M. Boumans, C.A.M.J. Raymakers en D.J. Markx, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2014.