Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-04-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2014:106
Zaaknummer
14-074A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Geen schending van gedragsregel 12. Voldoende belang bij het doen van mededelingen uit confraternele correspondentie. Advies deken gevolgd.
Uitspraak
Beslissing van 15 april 2014
in de zaak 14-074A
naar aanleiding van de klacht van:
de heer
klager
tegen:
mr.
advocaat te Amsterdam
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 18 maart 2014 met kenmerk 4013-1165, door de raad ontvangen op 20 maart 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Klager is in een procedure tussen hem en zijn voormalig werkgever veroordeeld tot vergoeding van door zijn werkgever geleden schade als gevolg van verduistering van bedrijfseigendommen. De werkgever wordt bijgestaan door verweerster.
1.3 Bij appeldagvaarding van 18 december 2012 heeft klager hoger beroep ingesteld tegen de tussenvonnissen en het eindvonnis in de hiervoor onder 1.2 bedoelde procedure.
1.4 Bij brief van 20 september 2013 aan de advocaat van klager (hierna: mr. V) heeft verweerster toestemming gevraagd om een confraternele brief van 24 juni 2011 in het geding te brengen. Mr. V heeft bij faxbrief van 23 september 2013 laten weten daarmee niet te kunnen instemmen, omdat het verzoek niet was onderbouwd. Nog diezelfde dag heeft verweerster haar verzoek per fax toegelicht. In een daaropvolgend telefoongesprek heeft mr. V volhard in haar weigering om toestemming te verlenen.
1.5 Bij brief van 1 oktober 2013 aan de Amsterdamse deken heeft verweerster (onder meer) het volgende geschreven:
Graag zou ik advies willen hebben over gedragsregel 12.
(…)
Uit de memorie van grieven is af te leiden dat werknemer van mening is dat hij op onterechte gronden op staande voet is ontslagen. Tevens worden er in de memorie van grieven vraagtekens gezet bij de feiten die hebben geleid tot het ontslag op staande voet. Gelet hierop is het voor mijn cliënte van juridisch belang dat de rechter in appèl ervan op de hoogte wordt gesteld dat werknemer reeds bij brief van 24 juni 2011 heeft berust in het ontslag op staande voet (bijlage 1). Deze berusting heeft immers ook in de lopende appèlprocedure juridisch effect.
(…)
Gelet hierop ontvang ik graag uw advies over de verstrekking van de brief d.d. 24 juni 2011 aan de rechter in appèl. Ik ben van mening dat het belang van cliënte de verstrekking van deze brief aan de rechter in appèl bepaaldelijk vordert, nu de inhoud van deze brief juridisch effect heeft dat van belang is voor de appèlprocedure.
1.6 Bij faxbrief van 14 oktober 2013 aan verweerster en aan mr. V, heeft de plaatsvervangend deken mr. V gevraagd in zijn reactie aan te geven of hij in de procedure namens zijn cliënt zal ontkennen dat zijn cliënt geen beroep heeft gedaan op vernietigbaarheid van het gegeven ontslag op staande voet. Mr. V heeft zulks bevestigd, waarna de plaatsvervangend deken verweerster als volgt heeft geadviseerd:
[Mr. V] heeft bevestigd dat hij niet zal ontkennen dat zijn cliënt geen beroep heeft gedaan op de vernietigbaarheid van het ontslag op staande voet. Naar mijn mening kan [verweerster] voor haar doeleinde volstaan met het doen van die mededeling. Daartegen bestaat geen bezwaar en is toegestaan. Het overleggen van de brief van 24 juni 2011 is niet nodig nu de mededeling niet wordt ontkend. De brief kan derhalve naar mijn mening niet worden overgelegd.
1.7 In de memorie van antwoord heeft verweerster onder punt 14 geschreven:
Voorafgaand aan de weerlegging van de grieven benadrukt [werkgever] dat [klager] bij monde van zijn advocaat de heer [mr. V] in het schrijven d.d. 24 juni 2011, dus ruim twee maanden na het ontslag, heeft gemeld dat [klager] geen beroep zal doen op vernietigbaarheid van het hem op 19 april 2011 gegeven ontslag op staande voet. De advocaat van [werkgever] heeft de plaatsvervangend deken te Amsterdam verzocht om advies over de mogelijkheid om de brief d.d. 24 juni 2011 in deze procedure in het geding te brengen. De plaatsvervangend deken [mr. A], heeft negatief geadviseerd, omdat [mr. V] de plaatsvervangend deken heeft geïnformeerd dat hij niet zal ontkennen dat zijn cliënt geen beroep heeft gedaan op de vernietigbaarheid van het ontslag op staande voet. Gelet hierop heeft [klager] zich niet ex art. 6 jo. 9 BBA beroepen op de vernietigbaarheid van het ontslag op staande voet, waardoor het ontslag op staande voet onaantastbaar is en de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd op 19 april 2011. Zoals hieronder nader toegelicht vervalt hiermee een deel van de stellingen die [klager] in hoger beroep heeft gesteld.
1.8 Bij brief van 24 oktober 2013 heeft klager zijn klacht tegen verweerster bij de deken ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij in strijd met het bepaalde in gedragsregel 12 een beroep heeft gedaan op mededelingen uit de confraternele correspondentie.
3 BEOORDELING
3.1 Gedragsregel 12 leden 1 en 2 bepalen dat in rechte geen beroep mag worden gedaan op bij de behandeling van een zaak door de ene advocaat aan de andere advocaat gerichte brieven, ongeacht de inhoud daarvan, tenzij het belang van de cliënt dit bepaaldelijk vordert, en dan slechts na voorafgaand overleg met de advocaat van de wederpartij en, zonodig, na vooraf ingewonnen advies van de deken.
3.2 Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster voldoende aannemelijk gemaakt dat het belang van haar cliënte het doen van mededelingen uit de confraternele correspondentie bepaaldelijk vorderde. Verweerster heeft immers onweersproken gesteld dat uit de memorie van grieven is af te leiden dat klager van mening is dat hij op onterechte gronden op staande voet is ontslagen. De door mr. V bij brief van 24 juni 2011 namens klager gedane mededeling dat hij geen beroep zou doen op de vernietigbaarheid van het hem gegeven ontslag op staande voet, zou een einde kunnen maken aan de verdere discussie over de gegrondheid van het ontslag op staande voet.
3.3 Verweerster heeft mr. V vooraf toestemming gevraagd om de hiervoor onder 3.2 bedoelde brief in het geding te brengen. Nadat deze toestemming was geweigerd, heeft verweerster – zoals de gedragsregel voorschrijft – advies ingewonnen bij de (plaatsvervangend) deken. Verweerster heeft dit advies opgevolgd en in de memorie van antwoord slechts melding gemaakt van het feit dat namens klager is meegedeeld dat geen beroep zou worden gedaan op de vernietigbaarheid van het ontslag op staande voet. Anders dan klager suggereert, heeft verweerster daarbij niet onnodig uitgeweid. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster onder de gegeven omstandigheden zorgvuldig gehandeld. Daaraan doet niet af dat zij de bewuste brief van 24 juni 2011 wel heeft genoemd. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake. De klacht is mitsdien kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 15 april 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 15 april 2014 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
en per gewone post aan:
- klager
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.