Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-02-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:96

Zaaknummer

14-20

Inhoudsindicatie

het tijdsverloop van ruim vier jaar tussen het beëindigen van de rechtsbijstand en het indienen van de klacht zonder daarvoor een goede verklaring te geven leidt tot het oordeel dat de klacht van klaagster tegen haar eigen advocaat kennelijk niet-ontvankelijk is.

Uitspraak

Beslissing van 12 februari 2014

in de zaak 14-20

 naar aanleiding van de klacht van:

Mevrouw [naam]

[adres]

klaagster

tegen:

mr. [naam]

voorheen advocaat te [plaats]

[adres]

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 29 januari 2014 met kenmerk RvT 1213-0035 door de raad ontvangen op 30 januari 2014, en van de op de bij deze brief gevoegde inventarislijst vermelde stukken genummerd van 1 tot en met 4.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Verweerster heeft in de periode maart 2008 tot september 2008 de belangen van klaagster behartigd bij de afwikkeling van de gevolgen van het beëindigen van de samenleving tussen klaagster en haar ex-partner.

1.3    In september 2008 heeft klaagster de opdracht aan verweerster beëindigd en heeft zij verweerster verzocht haar dossier over te dragen aan haar opvolgend advocaat. Aan dit verzoek heeft verweerster gevolg gegeven.

1.4    Verweerster heeft klaagster in de periode juli 2008 – oktober 2008 declaraties gestuurd. Na het beëindigen van de rechtsbijstand heeft verweerster klaagster er meerdere malen schriftelijk op gewezen, o.a. op 6 november 2008, 29 december 2008, 18 maart 2009 en 26 mei 2009 dat er sprake was van een viertal onbetaalde nota’s welke in totaal een bedrag van € 2.516,94 beliepen.  Op 17 juni 2009 heeft verweerster klaagster gedagvaard voor de kantonrechter tot betaling van de openstaande nota’s. Klaagster en verweerster zijn uiteindelijk een betalingsregeling overeengekomen ingevolge welke klaagster op 6 oktober 2009 de laatste termijn van het openstaande bedrag heeft voldaan.

1.5    Klaagster heeft verweerster bij brief van 31 januari 2013 meegedeeld dat zij zich op het standpunt stelt dat verweerster heeft verzuimd Regel 24 lid 1, 2, en 3 van de Gedragsregels toe te passen doordat zij klaagster op ‘betalende’ basis heeft bijgestaan, terwijl zij voor klaagster een toevoeging had moeten aanvragen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Tevens verweet klaagster verweerster in deze brief dat verweerster verzuimd heeft haar de juiste juridische procedures te laten volgen waardoor zij ten onrechte voor werkzaamheden heeft betaald. In haar brief heeft klaagster verweerster verzocht de door haar aan verweerster betaalde bedragen terug te betalen. Verweerster heeft aan dit verzoek geen gevolg gegeven.

1.6    Bij brief van 25 februari 2013 heeft de klager de onderhavige klacht bij de Raad van Toezicht van de orde van advocaten ingediend.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    te verzuimen om klaagster de juiste juridische procedures te laten volgen als gevolg waarvan klaagster ten onrechte voor verweersters werkzaamheden heeft betaald;

b)    te verzuimen regel 24 van de Gedragsregels toe te passen door geen aanvraag voor gefinancierde rechtsbijstand bij de Raad voor Rechtsbijstand in te dienen.

3    VERWEER

3.1    Verweerster stelt zich allereerst op het standpunt dat klaagster te lang heeft gewacht met het indienen van haar klacht als gevolg waarvan de klacht niet- ontvankelijk moet worden verklaard.

3.2    Indien en voor zover de klacht ontvankelijk wordt verklaard stelt verweerster het volgende. Het is haar niet duidelijk wat klaagster bedoelt met klachtonderdeel a). In de periode dat verweerster klaagster bijstond is door de ex-partner van klaagster een procedure tot het vaststellen van een omgangsregeling en wijziging gezag aanhangig gemaakt. Verweerster heeft namens klaagster een verweerschrift ingediend in deze procedure. Tijdens de mondelinge behandeling zijn klaagster en haar ex-partner overeengekomen een mediationtraject in te gaan. Dit traject was nog niet beëindigd op het moment dat klaagster de opdracht aan verweerster beëindigde.

3.3    Ten aanzien van klachtonderdeel b) stelt verweerster dat er goede gronden waren die maakten dat zij ervan uit is gegaan dat klaagster niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking kwam.

4    BEOORDELING

4.1    Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

4.2    In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich niet na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter nog moet verantwoorden over zijn optreden van destijds. Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval dienen te maken, rekening houdende met de relevante feiten en omstandigheden, zoals daar zijn de aard en de ernst van de feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren. In het algemeen geldt dat als een klacht bij de deken is binnengekomen binnen een termijn van drie jaren nadat het feit waarover wordt geklaagd zich heeft voorgedaan en de klager met de consequenties daarvan bekend is geworden, de redelijke termijn niet geschonden wordt geacht (Hof van Discipline 29 november 2013, nr 6723). Hoe langer het tijdsverloop is, des te zwaarder het belang gaat wegen dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Er komt een moment waarop dat belang hoe dan ook doorslaggevend wordt (Hof van Discipline 18 februari 2013, nr 6518).

4.3    In de onderhavige zaak valt bovenbedoelde belangenafweging uit ten gunste van verweerster, nu klaagster ruim vier jaar heeft laten verstrijken voor zij haar klacht indiende. Klaagster heeft, ook nadat haar door de deken te kennen was gegeven dat de kans groot was dat de klacht niet-ontvankelijk zou worden verklaard, vanwege de tijd die verstreken is tussen het beëindigen van de rechtsbijstand en het indienen van de klacht, geen goede verklaring gegeven voor het lange wachten met de indiening van de onderhavige klacht. De voorzitter concludeert derhalve dat klaagster niet kan worden ontvangen in haar klacht omdat zij een onredelijk lange termijn heeft laten verstrijken. De klacht is derhalve kennelijk niet-ontvankelijk.

BESLISSING

Wijst de klacht af.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 12 februari 2014.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 februari 2014 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:

•    klaagster

en per gewone post aan:

•    verweerster

•    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

•    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten