Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-10-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2014:261
Zaaknummer
OB 365 - 2013
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Klager verwijt verweerster dat zij geen procedure wegens kennelijk onredelijk ontslagis gestart voor zijn zoons. Verweerster had echter al, met instemming van de eerste zoon, een schikking getroffen. De eventuele vordering van de tweede zoon was, op het moment dat verweerster werd ingeschakeld, reeds verjaard.
Inhoudsindicatie
Klacht ongegrond
Uitspraak
Beslissing van 27 oktober 2014
in de zaak OB 365 – 2013
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 28 november 2013 met kenmerk nr. 48/13/143K, door de raad ontvangen op 29 november 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 8 september 2014 in aanwezigheid van verweerster. Klager heeft de raad bij brief van 21 mei 2014 laten weten niet ter zitting aanwezig te zullen zijn. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de brief van de deken van 28 november 2013 met bijlagen en van de nagekomen brief van klager van 21 mei 2014.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 In november 2008 is het kantoor van verweerster benaderd door de rechtsbijstandsverzekeraar van de zoon van klager met het verzoek om voor de zoon van klager op te treden. Op 4 december 2008 heeft klager het dossier op het kantoor van verweerster afgegeven. Uit het dossier bleek dat zijn zoon, verder te noemen X, een arbeidsovereenkomst had met de werkgever verder te noemen Y. Deze heeft op 18 augustus 2008 toestemming gevraagd aan het UWV om de arbeidsovereenkomsten met al haar werknemers op te mogen zeggen in verband met een bedrijfssluiting. Deze toestemming is op 2 september 2008 verleend. De zoon van klager was het met zijn ontslag niet eens en wilde daartegen verweer voeren. Daarnaast speelde nog een loonvordering. De zoon van klager had namelijk in 2006 genoegen moeten nemen met een forse verlaging van zijn salaris, waarmee hij het naar eigen zeggen niet eens was. Verweerster is de belangen van de zoon van klager gaan behartigen en is gaan corresponderen met de wederpartij. Dat heeft uiteindelijk geleid tot een minnelijke regeling. De zoon van klager heeft nadrukkelijk met deze schikking ingestemd.
2.2 Ruim een jaar later heeft verweerster een verzoek gekregen van de rechtsbijstandsverzekeraar van een andere zoon van klager, verder te noemen Z, om ook zijn zaak in behandeling te nemen. In november 2010 heeft verweerster op verzoek van Z en klager deze zaak in behandeling genomen. Uiteindelijk heeft ook Z met zijn wederpartij een schikking getroffen.
2.3 Klager heeft zich in 2013 tot verweerster gewend met het verzoek om een derde, verder te noemen A, volgens klager de werkelijke werkgever van X en Z althans de als zodanig aansprakelijke vennootschap, uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag te dagvaarden namens zijn beide zoons. Verweerster heeft geweigerd aan dit verzoek gehoor te geven.
2.4 Klager heeft zich vervolgens bij brief van 11 augustus 2013 met de onderhavige klacht tot de deken gewend.
3 klacht
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. zij heeft verzuimd namens X en Z een procedure wegens kennelijk onredelijk ontslag aanhangig te maken;
2. zij niet heeft geprocedeerd met betrekking tot een octrooikwestie.
4 VERWEER
4.1 Verweerster betwist in de eerste plaats dat klager belang heeft bij zijn klacht. Klager dient namens zijn beide zoons, X en Z, een klacht tegen verweerster in omdat zij niet wegens kennelijk onredelijk ontslag heeft geprocedeerd. Verweerster heeft echter in overleg met X en Z gecorrespondeerd met de wederpartij en heeft uiteindelijk schikkingen getroffen. X en Z hebben daar nadrukkelijk mee ingestemd.
4.2 Klager verwijt verweerster nu dat zij niet tegen A is gaan procederen. Deze vennootschap is echter nooit de werkgever geweest van X en Z en kon derhalve niet wegens kennelijk ontslag worden aangesproken. Bovendien was een vordering uit dien hoofde al lang verjaard omdat de arbeidsovereenkomsten in 2008 zijn opgezegd en geëindigd.
4.3 Verweerster merkt daarnaast op dat er destijds in nauw overleg met X en Z voor is gekozen om de pijlen te richten op de vordering uit hoofde van overgang van onderneming en de loonvordering. Gevolg daarvan is dat een procedure op grond van kennelijk onredelijk ontslag niet aan de orde kon zijn. Deze processueel en tactisch verantwoorde keuze heeft verweerster in nauw overleg en na instemming van X en Z gemaakt. Zowel klager als de X en Z waren destijds tevreden met de uiteindelijk getroffen schikkingen. Verweerster is dan ook van mening dat haar tuchtrechtelijk geen enkel verwijt te maken valt.
4.4 Voor wat betreft het vermeend geschil omtrent een octrooi stelt verweerster dat zij nimmer de opdracht heeft gekregen om in die kwestie op te treden. De opdracht met betrekking tot de arbeidsrechtelijke kwesties van X en Z heeft verweerster gekregen van de rechtsbijstandsverzekeraar. De octrooikwestie viel echter niet onder dekking van de rechtsbijstandsverzekering.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel 1
5.1 Klager verwijt verweerster dat zij niet heeft geprocedeerd op grond van kennelijk onredelijk ontslag voor X en Z. X heeft zich in december 2008, via zijn rechtsbijstandsverzekeraar, tot verweerster gewend. Verweerster is gaan corresponderen met de wederpartij en heeft uiteindelijk een schikking getroffen. Het grootste deel van de door X gepretendeerde vordering is daarmee voldaan. De schikking had de instemming van X. Daarna kon vanzelfsprekend niet meer worden geprocedeerd op grond van kennelijk onredelijk ontslag, nog afgezien van het onweersproken feit dat het toen ook wegens verjaring niet meer mogelijk was om een dergelijke procedure met een redelijke kans op succes te voeren.
5.2 Voor wat betreft Z staat vast dat op het moment dat hij zich tot verweerster wendde met het verzoek om rechtsbijstand, te weten in november 2010, een mogelijke vordering uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag verjaard was. Van een advocaat kan niet worden gevergd dat zij een door haar op voorhand als kansloos beoordeelde procedure aanhangig maakt.
5.3 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Ad klachtonderdeel 2
5.4 Met betrekking tot de kwestie rond het octrooirecht ontkent verweerster dat zij ooit opdracht heeft gekregen om ter zake op te treden. Klager heeft zijn standpunt dat verweerster opdracht heeft gekregen niet onderbouwd met stukken of voor bewijs vatbare stellingen waaruit van een overeenkomst van opdracht zou kunnen blijken. Nu de verklaringen van klager en verweerder lijnrecht tegenover elkaar staan, kan de raad geen oordeel uitspreken. Dit betekent niet dat aan de verklaring van verweerster meer waarde wordt gehecht dan aan de verklaring van klager, het betekent alleen dat niet is komen vast te staan wat er precies is gebeurd. Nu niet is of kan komen vast te staan dat verweerster opdracht heeft gekregen om met betrekking tot het octrooirecht werkzaamheden te verrichten, kan de klacht niet gegrond worden verklaard.
5.5 Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline: verklaart de klacht op alle onderdelen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.P. van Unen , voorzitter, mrs. S.A.R. Lely, A.L.W.G. Houtakkers, P.A.M. van Hoef, J.D.E. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 oktober 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 28 oktober 2014
per aangetekende brief verzonden aan:
- Klager
- Verweerster
Per e-mail verzonden aan:
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door :
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
en voor zover de klacht ongegrond/niet-ontvankelijk is verklaard tevens door:
- klager
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 9679, 4801 LT Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl.
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl