Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-07-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:182

Zaaknummer

13-303A

Inhoudsindicatie

Eindbeslissing in vervolg op de tussenbeslissing van de raad van 12 maart 2014, gepubliceerd onder ECLI:NL:TADRAMS:2014:77. Niet is gebleken dat verweerder een standpunt heeft ingenomen dat indruiste tegen de wens en de belangen van klaagster. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 15 juli 2014

in de zaak 13-303A

in vervolg op de tussenbeslissing van de raad van 12 maart 2014 naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

advocaat te

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 12 maart 2014 heeft de raad in deze zaak een tussenbeslissing gewezen (gepubliceerd onder ECLI:NL:TADRAMS:2014:77). In de tussenbeslissing heeft de raad verweerder verzocht om nadere informatie over de twee door hem namens klaagster bij de Raad voor Rechtsbijstand ingediende aanvragen voor een toevoeging.

1.2 Bij brief van 18 april 2014, door de raad ontvangen op 22 april 2014, heeft de gemachtigde van verweerder informatie verstrekt over de twee aanvragen voor een toevoeging. Tevens heeft hij de zaak nader toegelicht.

1.3 Bij brief van 5 mei 2014, door de raad ontvangen op 8 mei 2014, heeft de gemachtigde van klaagster gereageerd op voormelde brief van de gemachtigde van verweerder. Bij brief van 8 mei 2014, door de raad ontvangen op 9 mei 2014, heeft de gemachtigde van klaagster nog aanvullende opmerkingen gemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van:

- de stukken die in de tussenbeslissing zijn vermeld;

- de in 1.2 en 1.3 vermelde brieven.

2 DE VERDERE BEOORDELING

2.1 Verweerder heeft na de tussenbeslissing nog het volgende aangevoerd. Anders dan in 4.4 van de tussenbeslissing vermeld, heeft de Rechtbank Amsterdam hem op 31 oktober 2012 telefonisch laten weten dat zowel de kinderen van klaagster als de gemachtigde van klaagster namens klaagster een verzoek tot onderbewindstelling en instelling mentorschap hadden ingediend en hem toen de verzoekschriften toegestuurd. Verweerder heeft vervolgens getracht contact te krijgen met klaagster voor de zitting van 8 november 2012, hetgeen niet is gelukt. Ter zitting heeft verweerder toen enkel herhaald wat klaagster hem in augustus 2012 had medegedeeld ten aanzien van de verzoeken voor benoeming van een bewindvoerder en een mentor.

2.2 Direct voorafgaande aan het geplande tijdstip van de daarop volgende zitting van 13 november 2012 in de Mentrum ouderenkliniek, heeft verweerder getracht met klaagster de verzoeken en de procedures te bespreken. Dit lukte verweerder niet, aangezien de gemachtigde van klaagster steeds het woord nam en klaagster enkel bevestigde wat haar gemachtigde naar voren bracht. Het was niet mogelijk om van klaagster zelf een standpunt te vernemen. Ter zitting heeft verweerder dan ook geen standpunt namens klaagster ingenomen.

2.3 Ook voorafgaande aan de zitting van 27 november 2012 heeft verweerder geprobeerd klaagster te spreken te krijgen, hetgeen niet is gelukt. Tijdens deze zitting heeft verweerder evenmin een inhoudelijk standpunt ingenomen. Gezien het feit dat er geen bezwaren waren bij klaagster tegen het benoemen van een bewindvoerder en/of mentor en zij bovendien haar mening voldoende duidelijk heeft kunnen maken, zijn haar belangen ook niet geschaad, aldus nog steeds verweerder.

2.4 Ten aanzien van de twee door verweerder ingediende aanvragen voor een toevoeging (voor het voeren van verweer tegen verzoeken tot instelling van een mentorschap/bewind), heeft verweerder het volgende aangevoerd. Aangezien de verzoeken waren gericht tegen klaagster, was klaagster verweerder. De aanvragen voor een toevoeging zijn dan ook ingediend voor bijstand aan klaagster. Omdat in de loop der tijd bleek dat een inhoudelijke bespreking met klaagster onmogelijk was, is er geen verweer gevoerd, maar is uitsluitend gekeken of de procedure en hetgeen daarin gebeurde zich conform de regels voltrok. Naar het oordeel van verweerder is ook het bewaken van de procedure, in de zin dat de belangen van zijn cliënte niet geschaad worden, een taak voor een toegevoegd advocaat.

2.5 Klaagster betwist op nagenoeg alle punten het verweer van verweerder. Volgens klaagster moet verweerder reeds in augustus 2012 op de hoogte zijn geraakt van het (eerste) verzoek van klaagster en haar gemachtigde van 21 augustus 2012 om de gemachtigde van klaagster te benoemen tot mentor (van klaagster). Bovendien betwist klaagster dat het voor verweerder niet mogelijk was om voor 13 november 2012 contact met haar te krijgen. Zij zat immers opgesloten in de Mentrum ouderenkliniek. Ten slotte stelt klaagster zich op het standpunt dat verweerder wel degelijk een inhoudelijk standpunt heeft ingenomen, te weten een standpunt dat inging tegen de wensen en de belangen van klaagster zelf.

2.6 Het is de raad op grond van het klachtendossier en hetgeen ter zitting van de raad door partijen naar voren is gebracht niet gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Hoewel klaagster stelt dat verweerder reeds in augustus 2012 op de hoogte moet zijn geweest van het feit dat ook zij/haar gemachtigde een verzoek tot onderbewindstelling en instelling mentorschap had ingediend, is het de raad niet gebleken dat verweerder vóór 31 oktober 2012 al wist van het verzoek van (de gemachtigde van) klaagster. Verweerder stelt dat hij in augustus 2012 van klaagster heeft begrepen dat zij akkoord was met een onafhankelijke bewindvoerder en dat hij haar daarna niet meer heeft gesproken zonder haar gemachtigde erbij, zodat hij niet heeft kunnen verifiëren of die wens sindsdien echt was veranderd. Het is de raad niet gebleken dat dit standpunt onjuist zou zijn. In dat licht is het niet klachtwaardig dat verweerder op de zitting van 8 november 2012 het standpunt van klaagster uit augustus 2012 heeft verwoord. Door op de zitting te vermelden dat klaagster eerst iets anders wilde, werd duidelijk dat onderzocht moest worden wat de wens van klaagster was. Dit is ook precies was de rechter vervolgens heeft gedaan.

2.7 Bovendien is de raad niet gebleken dat verweerder tijdens de zittingen van 13 en 27 november 2012 een standpunt heeft ingenomen dat indruiste tegen de wens en de belangen van klaagster. Klaagster heeft dit wel gesteld, maar niet met stukken aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft daarentegen gesteld dat hij zich tijdens de zittingen van 13 en 27 november 2012 van een standpuntbepaling heeft onthouden. Nu de raad niet kan vaststellen welke partij het gelijk aan haar zijde heeft, is niet komen vast te staan dat verweerder een standpunt heeft ingenomen dat indruiste tegen de wens en de belangen van klaagster. De klacht is dan ook ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. G. Kaaij, H.C.M.J. Karskens, R. Lonterman, C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 juli 2014.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 15 juli 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl