Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-03-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2014:72
Zaaknummer
14-041dH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klachten tegen eigen advocaat over onjuiste uitleg van uitspraak rechtbank en afwikkeling van verleende toevoeging kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 13 maart 2014
in de zaak 14-041dH
naar aanleiding van de klacht van:
mevrouw
gemachtigde: de heer
klaagster
tegen:
mr.
advocaat te
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline van 14 februari 2014, door de raad ontvangen op 17 februari 2014, waarbij de raad van discipline in het arrondissement Amsterdam is aangewezen voor de behandeling van de onderhavige klacht. De raad heeft voorts kennisgenomen van de bij deze beslissing gevoegde brief van 5 februari 2014 met kenmerk K357 2013 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Verweerder heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen de weigering van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (meer in het bijzonder de IND) om de (te hoge) leges terug te betalen die klaagster heeft voldaan voor het aanvragen van een machtiging voorlopig verblijf ("mvv") en een verblijfsvergunning.
1.3 Verweerder heeft voor genoemde procedure een toevoeging aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand en gekregen. De eigen bijdrage van klaagster is door de Raad voor Rechtsbijstand vastgesteld op EUR 77. Verweerder heeft klaagster in juni 2013 schriftelijk geïnformeerd dat hij haar op basis van gefinancierde rechtsbijstand zou bijstaan en daarbij vermeld dat klaagster de door de Raad voor Rechtsbijstand vastgestelde eigen bijdrage verschuldigd was. Daarnaast heeft verweerder klaagster bericht dat zij het verschuldigde griffierecht eveneens zelf diende te voldoen.
1.4 Verweerder heeft klaagster twee maanden later een declaratie gestuurd voor de eigen bijdrage van EUR 77 en het verschuldigde griffierecht van EUR 160. Verweerder heeft in de begeleidende brief aan klaagster bericht dat hij het griffierecht bij wege van voorschot voor klaagster had betaald. Klaagster heeft de declaratie niet voldaan.
1.5 De rechtbank Den Haag heeft op 6 september 2013 uitspraak gedaan. Ten aanzien van de leges voor de mvv heeft de rechtbank geoordeeld dat het door klaagster bestreden besluit door de Minister van Buitenlandse Zaken had moeten worden genomen en niet, zoals is gebeurd, door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Het beroep wordt in zoverre gegrond verklaard en de bestreden beslissing vernietigd, waarbij wordt bepaald dat de zaak ter beslissing moet worden doorgestuurd naar de Minister van Buitenlandse Zaken.
1.6 Het beroep is ongegrond verklaard voor zover dit betrekking heeft op de leges voor de verblijfsvergunning.
1.7 Bij brief van 11 september 2013 heeft verweerder een kopie van de uitspraak aan klaagster gestuurd en daarbij (voor zover hier relevant) de volgende toelichting gegeven:
"Voor wat betreft de leges voor de mvv, vindt de rechter dat het door u bestreden besluit niet is genomen door het bevoegde bestuursorgaan (..).
Op dit punt wordt uw beroep daarom gegrond verklaard, en wordt bepaald dat dit onderdeel van het geschil moet worden doorgestuurd naar de Minister van Buitenlandse zaken.
Voor wat betreft de leges voor de verblijfsvergunning, vindt de rechter - kort gezegd - dat u dit verzoek (veel) te laat heeft ingediend (…).
Op dit punt wordt uw beroep daarom ongegrond verklaard."
1.8 De rechtbank heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van EUR 944 en heeft voorts bepaald dat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie het betaalde griffierecht van EUR 160 aan klaagster vergoedt.
1.9 Verweerder heeft de financiële gevolgen van de uitspraak in verschillende brieven aan klaagster uiteengezet. Zo schrijft hij in zijn brief van 30 september 2013:
"Als gevolg van de uitspraak hoeft u de eigen bijdrage niet aan mij te betalen.
De rest van mijn honorarium zal door de Raad voor Rechtsbijstand aan mij worden betaald nadat ik mijn toevoeging bij de Raad heb gedeclareerd.
Omdat de IND de proceskosten van € 944 aan mij zal betalen - proceskosten en griffierechten worden altijd aan de gemachtigde betaald, nooit rechtstreeks aan de cliënt -, zal de Raad deze € 944 vervolgens aftrekken van de vergoeding die zij aan mij zal betalen. Deze € 944 proceskosten zullen dus niet aan u worden betaald, zulks omdat u deze kosten niet heeft gemaakt.
Voor wat betreft het griffierecht, geldt dat de IND dit aan u moet terugbetalen. Omdat de IND ook dit bedrag aan mij zal betalen, hoeft u het griffierecht niet aan mij te betalen.
Ervanuit gaande dat de IND niet in hoger beroep zal komen, vervalt daarom de declaratie 13P096 die ik u op 13 augustus 2013 zond voor de eigen bijdrage en het griffierecht. U hoeft deze declaratie dus niet te betalen."
1.10 Verweerder heeft voorts nogmaals schriftelijk uitgelegd dat met de uitspraak van de rechtbank het verzoek om restitutie van de kosten van de mvv-procedure nog niet is afgewikkeld, maar dat daarop door een ander bestuursorgaan, de Minister van Buitenlandse Zaken, moet worden beslist.
1.11 De proceskosten en het griffierecht (totaal EUR 1.104) zijn op de derdengeldrekening van verweerder gestort. Omdat klaagster de eigen bijdrage en het griffierecht niet had voldaan heeft verweerder de betreffende bedragen overeenkomstig de door hem gehanteerde algemene voorwaarden verrekend met respectievelijk de ontvangen proceskosten en het ontvangen griffiegeld.
1.12 De Raad voor Rechtsbijstand heeft de ontvangen proceskosten van EUR 944 na aftrek van de eigen bijdrage van EUR 77, derhalve een bedrag van EUR 867, verrekend met de aan verweerder toekomende toevoegingsvergoeding van EUR 1.059,43, zodat een aan verweerder toekomend bedrag van EUR 115,43 resteerde.
1.13 Verweerder heeft zijn werkzaamheden voor klaagster in oktober 2013 neergelegd.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder klaagster heeft opgelicht en heeft voorgelogen over de uitleg van de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 september 2013 omdat:
a) anders dan verweerder stelt, het beroep met betrekking tot de kosten van de mvv-aanvraag gegrond is verklaard en klaagster deze kosten dus terug dient te krijgen;
b) verweerder zich de proceskostenvergoeding en het griffierecht heeft toegeëigend. Deze bedragen komen toe aan klaagster.
3 BEOORDELING
3.1 De voorzitter overweegt dat de klachtonderdelen het gevolg lijken te zijn van onduidelijkheid bij klaagster over de inhoudelijke en financiële gevolgen van de uitspraak van de rechtbank.
3.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a) overweegt de voorzitter dat klaagsters stelling, dat de rechtbank het beroep tegen de beslissing op bezwaar ten aanzien van de kosten van voor de mvv-aanvraag gegrond heeft verklaard, juist is. Verweerder heeft dit ook nimmer ontkend. Anders dan klaagster meent, is het echter niet zo dat de rechtbank met dit oordeel eveneens heeft geoordeeld dat klaagster de kosten, die zij heeft gemaakt voor de mvv-aanvraag, terugkrijgt. Hierover heeft de rechtbank niet geoordeeld. De rechtbank heeft alleen geoordeeld dat het verkeerde bestuursorgaan het bestreden besluit heeft genomen. Niet de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, maar de Minister van Buitenlandse Zaken had het besluit moeten nemen. Om die reden heeft de rechtbank beslist dat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie het bezwaarschrift van klaagster inzake de teruggave van kosten voor de mvv-aanvraag door moet sturen aan de Minister van Buitenlandse Zaken. De Minister zal vervolgens moeten beslissen of klaagster de kosten terugkrijgt of niet. Verweerder heeft het voorgaande bij herhaling schriftelijk aan klaagster uitgelegd.
3.3 Het klachtonderdeel berust dan ook op een onjuiste lezing van de uitspraak van de rechtbank en de toelichting van verweerder en is daarom kennelijk ongegrond.
3.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b) overweegt de voorzitter dat klaagster procedeerde op basis van een toevoeging. Dit betekent dat verweerder van de Raad voor Rechtsbijstand een vergoeding ontvangt voor zijn rechtsbijstand aan klaagster en dat klaagster slechts de door de Raad voor Rechtsbijstand bepaalde eigen bijdrage verschuldigd is. Indien in de procedure ten behoeve van de partij aan wie de toevoeging is verleend (klaagster) een proceskostenveroordeling wordt uitgesproken, dan wordt het bedrag van deze kostenveroordeling verrekend met de vergoeding die de advocaat van de Raad voor Rechtsbijstand ontvangt. Deze wijze van verrekening is neergelegd in artikel 32 lid 3 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000.
3.5 De proceskostenvergoeding van EUR 944 komt derhalve niet toe aan klaagster, maar aan verweerder als klaagsters toegevoegde advocaat. De Raad voor Rechtsbijstand heeft dit bedrag (na aftrek van de eigen bijdrage, die klaagster niet meer behoefde te voldoen) in mindering gebracht op de door de Raad voor Rechtsbijstand aan verweerder te betalen vergoeding.
3.6 Met betrekking tot het aan de rechtbank verschuldigde griffierecht van EUR 160 staat vast dat verweerder dit bedrag ten behoeve van klaagster heeft voorgeschoten. Het is niet ongebruikelijk, en wel lovenswaardig, dat de advocaat het griffierecht voorschiet, aangezien niet tijdige betaling van het griffierecht leidt tot niet-ontvankelijkheid in de beroepsprocedure. Klaagster heeft het betreffende bedrag, ondanks de daarvoor gezonden declaratie, niet aan verweerder voldaan. Het griffiegeld, dat verweerder uit hoofde van de uitspraak van de rechtbank van Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft ontvangen, heeft verweerder - gezien de toepasselijke algemene voorwaarden - dan ook terecht verrekend met de declaratie.
3.7 Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
3.8 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht in al haar onderdelen, met toepassing van art. 46g Advocatenwet, kennelijk ongegrond moeten worden verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 13 maart 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 13 maart 2014 per aangetekende post verzonden aan:
- klaagster
en per gewone post aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.