Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-02-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2014:106
Zaaknummer
13-230
Inhoudsindicatie
klacht ivm stellen van feiten in strijd met de waarheid ongegrond, niet voldoende aangetoond
Uitspraak
Beslissing van 10 februari 2014
in de zaak 13- 230
naar aanleiding van de klacht van:
D
klaagster
tegen:
mr. B.
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 16 september 2013 met kenmerk RvT 1213- 9555, door de raad ontvangen op 18 september 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 december 2013 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief zoals vermeld onder 1.1. met de aan de brief gehechte bijlagen, genummerd 1 t/m 5.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Verweerder heeft als advocaat enkele werknemers bijgestaan die in dienst waren bij klaagster, in door klaagster geëntameerde ontslagprocedures.
2.3 In oktober 2012 stond verweerder een werknemer bij die op staande voet was ontslagen. Door verweerder werd een kortgedingprocedure tot wedertewerkstelling aanhangig gemaakt, waarvan de behandeling werd gecombineerd met de behandeling van een - door klaagster ingediend - voorwaardelijk ontbindingsverzoek, op 8 oktober 2012.
2.4 Op 12 september 2012 stuurde verweerder een email aan klaagster met de volgende inhoud:
“Ik sprak recent telefonisch met de heer [X], die aan de heer [Y] heeft aangegeven dat hij, uiteindelijk onder dreiging van Dixons met maatregelen jegens hem, een email naar Dixons heeft verzonden met een “verklaring”. Deze heer [X] heeft mij telefonisch medegedeeld niets schriftelijk te zullen doorgeven aan de heer [Y] of aan ondergetekende omdat dat “van de [A]-Groep niet mag” en hem naar zijn overtuiging op sancties komt te staan. Ook hetgeen hij aan [D] mailde weigert hij door te sturen naar ondergetekende en/of de heer [Y] wegens een verbod daartoe van [D]. [A]-groep wil dit niet en ik wil hier tussenuit blijven, anders kost het mij mijn baan.” Zo heeft hij telefonisch gezegd op maandag 3 september ca 16:00 uur.”
Deze verklaring is door verweerder als productie aan het door hem ingediende verweerschrift gehecht.
2.5 Op 2 oktober 2012 heeft de heer [X] in een schriftelijke verklaring gesteld:
“Na het lezen van de producties die betrekking hadden op mij moest ik tot mijn grote spijt opmerken dat in alinea 4 geschreven werd: [A]-groep wil dit niet en ik wil hier tussenuit blijven, anders kost het mij mijn baan. Dit laatste is absoluut niet correct en heb ik dan ook niet gezegd gedurende dit gesprek.”
2.6 Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft de advocaat van klaagster verweerder gevraagd zijn uitspraak terug te nemen. Verweerder heeft dit geweigerd.
Op 24 december 2012 heeft klaagster de onderhavige klacht ingediend bij de deken van de orde van advocaten te Midden- Nederland.
3. KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder bewust onjuiste informatie heeft verstrekt aan de rechtbank in een kortgedingprocedure. Verweerder presenteert het ten onrechte als feit dat een collega van zijn cliënt in een telefoongesprek van 3 september 2012 om 16.00 uur heeft gezegd:
“[A]-groep wil dit niet en ik wil hier tussenuit blijven, anders kost het mij mijn baan.”
Voorts heeft de klacht betrekking op de toonzetting van het gesprek dat verweerder op 3 september 2012 met de desbetreffende collega van zijn cliënt heeft gehad, met name verweerders uitlating tijdens dat gesprek ‘u bent een waardeloze figuur’.
4. VERWEER
Verweerder heeft aangevoerd dat het een feit is dat een collega van zijn cliënt in een telefoongesprek de aangehaalde uitspraak heeft gedaan. Dit betekent dat verweerder geen onjuiste informatie heeft gegeven aan de rechtbank.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft verweerder gesteld dat hij ten onrechte heeft gesteld dat verweerder deze uitspraak heeft gedaan in een gesprek gehouden op 3 september 2012 om 16:00 uur. Verweerder heeft ook eerder op die dag gesproken met de betrokken werknemer, in welk gesprek de uitspraak is gedaan.
Verweerder erkent dat hij de bewoordingen ‘u bent een waardeloze figuur’ beter achterwege had kunnen laten. Hij heeft daarvoor (ook ter zitting) zijn excuses aangeboden.
5. BEOORDELING
5.1. Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn. Voor de beoordeling van de klacht is dus doorslaggevend of is vast te stellen of het door verweerder verklaarde omtrent het gesprek met de werknemer niet heeft plaats gevonden en dus in strijd met de waarheid is.
5.2. Uit de verklaring van de werknemer blijkt dat deze tot twee keer toe telefonisch met verweerder heeft gesproken, de eerste keer nadat de werknemer had geweigerd de verklaring die hij had geschreven voor [D] door te sturen naar verweerder. De werknemer stelt helemaal ontdaan te zijn geweest door de toonzetting van dat eerdere gesprek. Later op die dag heeft hij nogmaals met verweerder gesproken.
5.3. De werknemer stelt in zijn verklaring dat de in geding zijnde passage in dat gesprek niet aan de orde is geweest. Op basis van hetgeen in de stukken en ter zitting naar voren is gekomen, kan de raad met die verklaring niet vaststellen dat in geen van de gesprekken die door verweerder zijn gevoerd met de betrokken werknemer, de gewraakte uitspraak niet is gedaan: niet uit te sluiten is dat deze in het eerdere gesprek is gedaan.
5.4. Aldus kan niet worden vastgesteld dat verweerder uitspraken heeft gedaan waarvan hij weet dat deze onjuist zijn. Dit betekent dat de klacht in zoverre ongegrond is.
5.5. Verweerder heeft erkend dat hij de op 3 september 2012 jegens de desbetreffende werknemer gebezigde woorden ‘u bent een waardeloze figuur’ achterwege had dienen te laten. De raad is van oordeel dat deze woorden niet van de vereiste wellevendheid getuigen. Nu verweerder daarvoor (ook ter zitting) zijn excuses heeft aangeboden, is het bezigen van die bewoordingen echter niet zodanig zwaarwegend dat dat - in weerwil van hetgeen hiervoor overigens is overwogen - tot gegrondheid van de klacht moet leiden. De klacht is derhalve ook in dat opzicht niet gegrond.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, I.P.A. van Heijst, L.A.M.J. Pütz en P.P. Verdoorn, leden, bijgestaan door mr. P.H. Burger als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 februari 2014 .
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 12 februari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerster
en per gewone post aan:
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden- Nederland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.