Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-03-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2014:45
Zaaknummer
13-270
Inhoudsindicatie
Klacht van advocaat van cliënt die ook zelf heeft geklaagd niet-ontvankelijk bij gebrek aan eigen belang.
Uitspraak
Beslissing van 17 maart 2014
in de zaak 13-270
naar aanleiding van de klacht van:
klager (advocaat)
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 8 november 2013 met kenmerk 13-0261, door de raad ontvangen op 11 november 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 januari 2014, tegelijk met de klacht van klagers cliënt [U] tegen verweerder, in aanwezigheid van klager, [U] voornoemd en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken met bijlagen, alsmede van de ter zitting overgelegde brief van [U’s] adviseur van 5 augustus 2013 aan verweerder.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Een voormalig werkneemster van [U], [L], vorderde van [U] betaling van achterstallig loon. Haar gemachtigde van DAS Rechtsbijstand heeft terzake een procedure bij de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland tegen [U] aanhangig gemaakt. [U] heeft later in een afzonderlijke dagvaardingsprocedure schadevergoeding van [L] gevorderd. Vanwege de nauwe samenhang tussen beide zaken heeft de kantonrechter aanleiding gezien beide zaken gezamenlijk te behandelen en bij tussenvonnis van 17 juli 2013 een comparitie gelast om de mogelijkheid van een minnelijke regeling te onderzoeken. Partijen dienden uiterlijk 14 augustus 2013 hun verhinderdata op te geven. Dit tussenvonnis heeft [L]´s gemachtigde van DAS Rechtsbijstand en [U] ertoe gebracht zelf een minnelijk overleg af te spreken en wel voor 8 augustus 2013.
2.3 In opdracht van DAS Rechtsbijstand had verweerder intussen op 29 januari 2013 een verzoekschrift tot faillietverklaring van [U] bij de rechtbank [Z] ingediend. De behandeling van dat verzoek is aanvankelijk bepaald op 12 maart 2013 maar is naar aanleiding van [U]s verzoek om toegelaten te worden tot de WSNP geschorst. [U] is in dat laatste verzoek op 18 juni 2013 niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens is de behandeling van het verzoek tot faillietverklaring bepaald op 6 augustus 2013.
2.4 Verweerder heeft daarvoor van de rechtbank een oproep ontvangen gedateerd 23 juli 2013. Verweerder heeft ter zitting van 6 augustus 2013 - blijkens het proces-verbaal van die zitting – verklaard een oproeping aan [U] te hebben gestuurd op 1 augustus 2013, volgens hem verzonden per gewone en per aangetekende post.
2.5 [U] heeft gesteld die brief nooit te hebben ontvangen, en dat ook bij het postagentschap geen aangetekende brief voor hem klaar lag. Verweerder heeft geen bewijs van verzending of van ontvangst kunnen produceren.
2.6 Verweerder heeft de dag voor de zitting ´s ochtends om 7 uur 53 een e-mail aan [U] gestuurd waarin hij hem zekerheidshalve meldt dat de mondelinge behandeling van de faillissementsaanvraag de volgende dag om 9 uur zal plaatsvinden. [U] heeft daarop diezelfde dag aan verweerder per e-mail geantwoord dat hij zich nog in Turkije bevond en op de terugreis was naar Nederland. Bij monde van zijn financieel adviseur heeft [U] bij e-mail van 5 augustus 2013 verweerder gesommeerd te bevorderen dat de zitting in verband met zijn verblijf in Turkije met tenminste één week zou worden aangehouden. De rechtbank heeft van die mail een afschrift ontvangen. De mail is door de rechtbank ter zitting aan de orde gesteld.
2.7 In het proces-verbaal van de zitting van 6 augustus 2013 staat het volgende. [L] is in persoon door de rechtbank gehoord. Zij heeft een toelichting gegeven op haar loonvordering. De tegenvordering van [U] is niet genoemd, wel een drietal steunvorderingen. Verweerder heeft [U] opgeroepen per brief van 1 augustus 2013. Hij heeft 5 augustus 2013 veelvuldig contact gehad met [U] en diens vader.
2.8 [U] is bij vonnis van de rechtbank van 6 augustus 2013 in staat van faillissement verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat [U], hoewel hij op de bij de wet voorgeschreven wijze was opgeroepen, niet is verschenen. Dat vonnis is in verzet en in hoger beroep bekrachtigd.
2.9 [U] heeft zich na de uitspraak van het faillissement op 6 augustus 2013 tot klager gewend met verzoek om bijstand in de verzetprocedure. Ter voorbereiding van het verzet heeft klager bij e-mail van 14 augustus 2013 aan verweerder vragen gesteld over met name de wijze van oproeping van [U] en diens informatieverstrekking aan de rechtbank daaromtrent en omtrent de steunvorderingen. Verweerder heeft die vragen beantwoord per e-mail van 15 augustus 2013, echter niet naar tevredenheid van klager.
2.10 Klager heeft bij brief d.d. 30 augustus 2013 verweerder gesommeerd om in het kader van de inmiddels lopende verzetprocedure de rechtbank binnen vijf dagen te informeren over de al dan niet verzending van de oproeping van 1 augustus 2013, zijn bekendheid met het feit dat [U] op 5 augustus 2013 vanuit Turkije onderweg was naar Nederland, op welke gronden hij de steunvorderingen als opeisbaar beschouwde, over zijn wetenschap dat de vordering van zijn cliënte door [U] werd betwist, dat daarover tussen zijn cliënte en [U] werd geprocedeerd in welke procedure een comparitie van partijen was bepaald, en dat voorafgaand aan die comparitie op 8 augustus 2013 een gesprek zou plaats vinden over een minnelijke regeling.
2.11 Bij brief d.d. 9 september 2013 heeft klager, bij uitblijven van het gevraagde bericht van verweerder aan de rechtbank, de deken verzocht om bemiddeling.
3 KLACHT
3.1 Bij brief d.d. 17 september 2013 heeft klager zijn verzoek om bemiddeling omgezet in een klacht, inhoudende dat verweerder de fout die hij maakte door de rechtbank op de zitting die tot het faillissement van [U] heeft geleid onjuist en onvolledig te informeren, niet heeft recht gezet. Aldus heeft verweerder gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet.
3.2 De onjuiste informatieverstrekking betreft volgens klager de wijze van oproeping en de reden van klagers afwezigheid ter zitting, alsmede [U]’s betwisting van de vordering van verzoekster en de steunvorderingen.
4 BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat klager bij gebrek aan een eigen belang in zijn klacht niet-ontvankelijk is. [U] is degene die hier belanghebbende is. Hij heeft zich ook met een eigen klacht met betrekking tot hetzelfde feitencomplex tot de deken gewend. Op die klacht wordt bij beslissing van heden onder nummer 13-276 beslist.
4.2 Klager heeft naar voren gebracht dat hij met zijn klacht het hoog houden van de eer van de stand van de advocatuur en het bewaken van de kwaliteit heeft beoogd. Dat moet echter gezien worden als een algemeen belang waar de deken voor waakt.
BESLISSING
De raad van discipline:
Klager is in zijn klacht niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, I.P.A. van Heijst, E.A.T.M. Steverink en E.J. Verster, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 maart 2014.
griffier voorzitter