Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-04-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:125

Zaaknummer

13-306

Inhoudsindicatie

geen zorgvuldige inschatting van kansen en risico’s van de procedure bij alimentatieberekening, klacht gegrond

Uitspraak

Beslissing van 7 april 2014

in de zaak 13-306

naar aanleiding van de klacht van:

L .

klager

tegen:

mr. V.

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 16 december 2013 met kenmerk RvT 13-0221, door de raad ontvangen op 17 december 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 februari 2014 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    de onder 1.1. genoemde brief van de deken met de daaraan gehechte producties 1 tot en met 3, zoals vermeld op de inventarislijst;

-    namens klager op 7 februari 2014 ingediende producties, genummerd 1 tot en met 7.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder heeft klager in 2010 bijgestaan in verband met een echtscheiding.

2.3    Op 14 januari 2010 werd door de toenmalige vrouw van klager een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening inzake partneralimentatie ingediend. In dit verzoek ging de vrouw uit van een alimentatiebehoefte van € 1.164 netto gebruteerd op € 2.000, naast een kinderalimentatie van € 420 per maand. 

2.4    Nadat de vrouw op 14 januari 2010 een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen had ingediend, heeft verweerder met klager een gesprek gevoerd over de wenselijkheid van het voeren van verweer. In dit gesprek heeft verweerder een globale berekening gemaakt en klager geadviseerd geen verweer te voeren tegen het verzoekschrift omdat dit vanwege de te verwachten uitkomst en de daarmee gemoeide kosten geen zin zou hebben. Klager heeft dit advies gevolgd.

2.5    Bij beslissing d.d. 25 januari 2010 werd door de rechtbank Almelo bij wege van voorlopige voorziening aan klager de verplichting tot het betalen van een maandelijkse partneralimentatie van  € 2.000 bruto opgelegd, naast een te betalen kinderalimentatie van € 420 per maand.

2.6    Op 8 februari 2010 werd door de vrouw een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend bij de rechtbank Almelo. In dit verzoek werd door de vrouw gevraagd om klager te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 420 per maand aan kinderalimentatie en een bedrag van € 2.984 bruto per maand aan partneralimentatie.

2.7    Verweerder heeft klager bijgestaan in een bodemprocedure betreffende de vaststelling van alimentatie. Op 2 april 2010 diende verweerder een verweerschrift in waarin hij de rechtbank verzocht ter zake van partneralimentatie een bedrag van € 2.000 per maand toe te wijzen. 

2.8    Op 5 mei 2010 diende verweerder een draagkrachtberekening in en verzocht hij het petitum aan te passen in die zin dat verzocht werd de partneralimentatie te bepalen op € 1.089.

2.9    Vervolgens kwam de rechtbank Almelo op 9 juni 2010 tot een beschikking waarmee aan klager de verplichting tot het betalen van een maandelijkse partneralimentatie van € 1.403 bruto per maand werd opgelegd.

2.10    Nadat de echtscheidingsbeschikking op 17 september 2010 werd ingeschreven, wijzigde klagers alimentatieplicht in het voornoemde bedrag van € 1.403 bruto per maand betalen.

2.11    In juli 2012 werd verweerder benaderd door een advocaat van klager, die stelde dat verweerder de zaak van klager niet goed had behandeld. In een brief van 6 juli 2012 zette verweerder uiteen waarom door hem geen verweer was gevoerd tegen het verzoek van 14 januari 2010 en stelde hij de conclusie van deze advocaat dat hij niet redelijk en bekwaam had gehandeld, niet te delen. 

2.12    Bij brief van 25 oktober 2012 heeft klager middels een advocaat verweerder aansprakelijk gesteld voor de schade die was ontstaan, omdat verweerder ten onrechte had geadviseerd geen verweer te voeren tegen het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.

2.13    Op 30 oktober 2012 reageerde verweerder op deze aansprakelijkstelling. In deze brief zette verweerder uiteen van welke gegevens hij bij zijn berekening was uitgegaan en dat vanwege zijn alimentatieberekening en de te maken kosten voor de procedure te Almelo, in onderling overleg was besloten geen verweer te voeren.  

2.14    Op 2 juli 2013 stuurde een opvolgend advocaat van klager een brief naar verweerder waarin werd gesteld dat als gevolg van de onjuiste en onzorgvuldige advisering schade ter zake van ten onrechte betaalde alimentatie en kosten was geleden en werd verweerder verzocht een bedrag van € 4.351,64 aan klager te voldoen.

2.15    Op 3 juli 2013 berichtte verweerder de advocaat van klaagster niet bereid te zijn iets te betalen.   

2.16    Bij brief van 13 augustus 2013 heeft klager zich bij de deken van de orde van advocaten Midden-Nederland beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a)    klager niet - op basis van feiten- het juiste advies heeft gegeven door te adviseren geen verweer te voeren tegen de gevraagde voorlopige voorziening door diens ex-echtgenote.

b)    geen wijziging heeft gevraagd van de getroffen voorlopige voorzieningen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder stelt uitgaande van een draagkrachtberekening die aan de hand van een salarisstrook is gemaakt tot het oordeel te zijn gekomen dat een alimentatie van € 1.900 bruto op zijn plaats zou zijn. Deze uitkomst gecombineerd met het gegeven dat met het voeren van verweer ook kosten gemoeid zouden zijn, hebben ertoe geleid dat hij klager heeft geadviseerd in januari 2010 geen verweer te voeren tegen de gevraagde voorlopige voorzieningen. Daarna had het instellen van procedures ook geen zin, omdat daarmee ook kosten zouden zijn gemoeid. Verweerder heeft klager geld bespaard door te adviseren geen verweer te voeren en geen schade toegebracht.

5    BEOORDELING

5.1.    Bij de beoordeling van de zaak neemt de raad tot uitgangspunt dat de advocaat op zich een zekere vrijheid heeft bij de aanpak van de zaak en dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in het algemeen pas sprake is als de advocaat bij de behandeling van de zaak onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. De vrijheid als hiervoor bedoeld, is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Daartoe behoort dat hij voor een cliënt een zorgvuldige inschatting van de kansen en risico’s in een eventuele procedure maakt en de cliënt daarover informeert. De zaak zal aan de hand van deze norm worden beoordeeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.1    In de onderhavige situatie moet worden vastgesteld dat verweerder zijn advies dat het in het licht van de te maken kosten weinig zin had om verweer te voeren, uitsluitend heeft gebaseerd op een globale berekening van de te betalen alimentatie waarbij –naar verweerder zelf stelt- slechts is gekeken naar de draagkracht van zijn cliënt en niet  naar de alimentatiebehoefte aan de zijde van de wederpartij. Er is -gezien de stelling van verweerder dat hij slechts beschikte over een of enkele loonstro(o)k(en)- niet uitgegaan van alle informatie betreffende alle relevante feiten. Daarnaast is ook niet gebleken dat verweerder een alimentatieberekening heeft gemaakt. Verweerder stelt van wel, maar een afschrift daarvan heeft hij niet kunnen overleggen. Klager stelt een dergelijke berekening nooit te hebben gekregen. Uit de voorgaande omstandigheden volgt dat  verweerder zijn advies om geen verweer te voeren tegen de gevraagde voorziening, niet gebaseerd heeft op een zorgvuldig onderzoek naar de feiten, waarmee aan de aangeduide zorgvuldigheidsnorm niet is voldaan. Dit betekent dat klacht-onderdeel (a) gegrond is.

Ad klachtonderdeel b)

5.2    In het licht van de omstandigheid dat de rechter alleen bij zwaarwegende gronden zal komen tot een  wijziging van reeds getroffen voorlopige voorzieningen -waarvoor onvoldoende is dat in de bodemprocedure tot een andere uitkomst is gekomen- is de raad van oordeel dat verweerder niet kan worden verweten geen verzoek tot het wijzigen van die voorzieningen te hebben ingediend. Dit betekent dat klachtonderdeel (b) ongegrond is.

6    MAATREGEL

Hoewel het verweerder  ontbreekt aan voldoende inzicht in de ernst van zijn tekortschieten, zal gelet op het recente tuchtrechtelijk verleden dat als relatief beperkt kan worden aangemerkt, hierna met de maatregel van een enkele waarschuwing worden volstaan.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel (a) gegrond en klachtonderdeel (b) ongegrond

-    legt de maatregel van een enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. A.T. Bolt, L.A.M.J. Pütz, A.M.T. Weersink en H.H. Tan, leden, bijgestaan door mr. P.H. Burger als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 april  2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 7 april 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden- Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.