Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-09-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:201

Zaaknummer

R.4469/14.55

Inhoudsindicatie

Klacht dat verweerder, die eigenaar is van een advocatenkantoor, een vreemdeling in het kantoor en thuis werkzaamheden heeft laten verrichten en daarbij in strijd heeft gehandeld met de Wet Arbeid Vreemdelingen en in strijd met de geldende fiscale en sociaal verzekeringsrechtelijke wetgeving. De feitelijke grondslag van de klacht is onvoldoende komen vast te staan om te kunnen vaststellen dat door het handelen van verweerder het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond.

Uitspraak

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 28 februari 2014, door de raad ontvangen op 3 maart 2014, heeft klager ambtshalve een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 juli 2014 in aanwezigheid van mr. D., klager, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder is op 24 februari 1995 ingeschreven als advocaat.

2.3 Tijdens het dekenspreekuur van 7 oktober 2013 heeft de heer J, asielzoeker van Sierra-Leoonse nationaliteit, zich beklaagd over (het kantoor van) verweerder. De heer J deelde aldaar mee dat hij een paar jaar tegen betaling (schoonmaak)werkzaamheden had verricht voor (het kantoor van) verweerder. De heer J meende dat hem op basis van het aantal door hem gewerkte uren onvoldoende was uitbetaald. Volgens de heer J hield dit verband met zijn stelling dat verweerder zijn loon had ingehouden, omdat verweerder zijn huisvesting bekostigde.

2.4 Naar aanleiding van een uitnodiging van klager heeft op 13 januari 2014 een bespreking plaatsgevonden door de stafmedewerkster, met verweerder en de heer J. Van het gesprek is een verslag opgemaakt (“korte samenvatting bespreking”), hierna: “het verslag”.

2.5 Na de bespreking zijn verweerder en de heer J ieder in de gelegenheid gesteld om nadere bewijsstukken van hun stellingen op te sturen. Ter uitvoering hiervan heeft mr. K, advocaat te Den Haag, als advocaat van de heer J bij brief van 17 januari 2014 stukken namens de heer J aan klager gestuurd. Bij brief van 31 januari 2014 heeft verweerder een nadere toelichting op zijn standpunt aan klager gestuurd.

2.6 Bij brief van 26 februari 2014 heeft klager aan verweerder en de heer J bericht dat klager, in overleg met de Raad van Toezicht, had besloten een ambtshalve klacht tegen verweerder in te dienen.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij als ondernemer en als privépersoon in strijd heeft gehandeld met de Wet Arbeid Vreemdelingen (hierna: WAV), alsmede in strijd met de geldende fiscale en sociaal verzekeringsrechtelijke wet- en regelgeving, dit laatste door geen arbeidscontract aan te bieden en geen loonbelasting en sociale premies af te dragen.

3.3 In de toelichting op de klacht heeft klager het volgende gesteld.

“Uit de klager ter beschikking gekomen stukken en hetgeen hem in de bespreking is verteld, is het volgende gebleken:

De heer J verblijft sedert 2001 illegaal in Nederland. [mr. A, RvD], een kantoorgenoot van verweerder, stond de heer J sedertdien bij in meerdere asiel- en familierechtelijke procedures. Het is niet gelukt om een verblijfsvergunning te verkrijgen.

Verweerder bood de heer J vanaf oktober 2010 tot november 2012 onderdak in een hem in eigendom toebehorend, te renoveren, pand aan de [……, RvD] te […..,RvD]. Verweerder heeft gemeld dat dit “om niet” plaatsvond. De heer J stelt, als verwoord, dat in verband met dit gebruik een korting op de loonbetalingen plaatsvond. In november 2012 verhuisde de heer J naar Den Haag.

In dezelfde periode heeft de heer J werkzaamheden verricht in het pand van [het kantoor van verweerder, RvD] te Rotterdam. Daarnaast is ook (incidenteel) arbeid door de heer J verricht in de privéwoning van verweerder.

Verweerder heeft, tijdens de bespreking van 13 januari 2014, erkend dat hij ervan op de hoogte was dat de heer J werkzaamheden heeft verricht voor (het kantoor van verweerder, RvD]. De specifieke opdrachten werden de heer J verstrekt door [de heer K, RvD], werknemer van verweerder. Deze heer K verzorgde ook de contante betalingen aan de heer J. Verweerder verwijst naar de kwitanties (gedateerd van april 2011 tot september 2012) als bijlagen bij de brief van verweerder en waarop staat vermeld: “Recieved payment from R. For Several Jobs at [verweerders kantoor, RvD]” (bijlage 4).

Tijdens de bespreking heeft verweerder ook verwoord dat geen schriftelijke arbeidsovereenkomst voorhanden was en dat afdracht van loonbelasting en sociale zekerheidspremies niet plaatsvond.”

Relevant acht klager het feit dat de heer J in de betrokken periode ook cliënt was van (het kantoor van) verweerder.

 

4 VERWEER

Verweerder heeft zich in de stukken en ter zitting tegen de klacht verweerd.

 

5 BEOORDELING

5.1 Volgens vaste jurisprudentie van de Raden van Discipline en het Hof van Discipline geldt dat, ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, het advocatentuchtrecht van toepassing blijft, maar in een dergelijk geval toetst de tuchtrechter slechts aan de beperkte maatstaf of het vertrouwen in de advocatuur door de gestelde gedragingen wordt geschaad (HvD 14 december 2012, no. 6253 en HvD 18 januari 2013, no. 6450).

5.2 De onderhavige klacht heeft betrekking op (beweerdelijke) gedragingen van verweerder als eigenaar van het advocatenkantoor, en als privépersoon, daar verweerder wordt verweten de heer J in zijn kantoor en thuis te werk te hebben gesteld zonder tewerkstellingsvergunning op grond van de WAV en in strijd met fiscale en sociaalverzekeringsrechtelijke wet- en regelgeving. De klacht heeft aldus geen betrekking op gedragingen van verweerder als advocaat ten opzichte van een cliënt of een derde. 

Dit brengt mee dat de raad de klacht zal toetsen aan de hiervoor weergegeven maatstaf.

5.3 Wat er, in het licht van wat klager heeft aangevoerd en gelet op het verweer van verweerder, naar het oordeel van de raad ook als vaststaand zou mogen worden aangenomen, het is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat door het handelen van verweerder het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. 

De raad voegt daaraan toe dat de omstandigheid dat een ondergeschikte van verweerder mogelijk handelingen heeft verricht die in strijd zijn met geldende regelgeving, niet, althans niet zonder meer meebrengt dat verweerder daarvoor, getoetst aan de onder 5.1. weergegeven maatstaf,  tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid draagt. Het voorgaande brengt mee dat de klacht ongegrond is.

 

6 BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, J.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove, C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 september 2014.

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 10 september 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT  Breda

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

 

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl