Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-02-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:83

Zaaknummer

13-104

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat over kwaliteit van de dienstverlening. Klager wendde zich tot verweerder voor advies over de kans van slagen van een procedure in hoger beroep. In eerste aanleg had klager de zaak verloren. Verweerder adviseerde dat het hoger beroep geen kans van slagen zou hebben. Klager klaagde over slechte bereikbaarheid van verweerder en vond dat verweerder zich niet aan de overeengekomen opdrachtbevestiging had gehouden. De raad verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 3 februari 2014

in de zaak 13-104

naar aanleiding van de klacht van:

De heer [naam]

[adres]

klager

tegen:

Mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 17 april 2013 met kenmerk RvT 1213-9486 door de raad ontvangen op 18 april 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 december 2013 in aanwezigheid van verweerder. Klager heeft de raad laten weten wegens gezondheidsproblemen niet in staat te zijn de zitting bij te wonen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    de onder 1.1 genoemde brief van de deken en van de op de zich daarbij bevindende inventarislijst vermelde stukken genummerd 1 tot en met 9.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager heeft zich in juli 2012 tot het kantoor van verweerder gewend voor juridische bijstand. De (toenmalige) rechtbank Utrecht had op 19 oktober 2011 een tussenvonnis en op 20 juni 2012 een eindvonnis gewezen in een procedure die de koper van klagers huis tegen klager had aangespannen. De rechtbank had klager veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.546,25 aan de wederpartij en in de proceskosten. Klager wenste advies over de kans van slagen van een procedure in hoger beroep.

2.3    Bij brief van 18 juli 2012 aan klager heeft verweerder de opdracht bevestigd. De opdrachtbevestiging luidt als volgt: “Wij hebben afgesproken dat ik u zal adviseren over de kans van slagen van een eventueel hoger beroep. Daarbij zal ik u mijn uurtarief in rekening brengen van € 220,- te vermeerderen met 6% kantoorkosten en 19 % BTW. Ik heb u daarbij aangegeven dat ik verwacht ongeveer 5 uur aan uw zaak te moeten besteden, waarvoor u bijgaand mijn voorschotdeclaratie gelieve aan te treffen.”

2.4    Op 18 juli 2012 heeft klager verweerder een lange e-mail gestuurd waarin hij bevestigde de voorschotdeclaratie te hebben ontvangen en spoedig te zullen betalen en waarin hij verweerder uitgebreid uit de doeken deed hoe hij (klager) de zaak zag.

2.5    Bij e-mail van 27 juli 2012 liet klager verweerder weten dat hij nog niets vernomen had en verzocht hij hem aan te geven wanneer hij een reactie zou krijgen. Twee dagen later op zondag 29 juli 2012 verzocht klager verweerder per e-mail om hem de dag daarna, maandag 30 juli 2012, te informeren wanneer hij het advies zou ontvangen. Daarop ontving klager een automatisch antwoord bij afwezigheid van verweerder met de mededeling dat verweerder tot dinsdag 14 augustus 2012 wegens vakantie niet op kantoor was.

2.6    Op 15  augustus 2012 heeft verweerder klager per e-mail bericht dat hij kennis heeft genomen van de e-mails die klager gedurende zijn vakantie heeft gestuurd en dat hij ernaar streefde klager in de loop van de week daarna te berichten over de kans van slagen van het hoger beroep. Partijen hebben daarna een afspraak gemaakt voor een bespreking op 24 augustus 2012 op het kantoor van verweerder.

2.7    Tijdens de bespreking heeft verweerder klager geadviseerd niet in hoger beroep te gaan. Bij brief van 5 september 2012 heeft verweerder zijn mondeling gegeven advies op schrift gesteld.

2.8    Bij brief van 7 oktober 2012 gericht aan de directie van het kantoor van verweerder heeft klager de directie bericht van oordeel te zijn dat verweerder “schromelijk tekort geschoten is in het uitvoeren van zijn taak bij uw bedrijf”.

2.9    Op deze brief heeft verweerder op 8 oktober 2012 per e-mail gereageerd. Klager heeft verweerder vervolgens diverse e-mails gestuurd met de mededeling dat hij een antwoord van de directie verwacht en niet van verweerder. Daarop heeft verweerder klager bij e-mail van 19 oktober 2012 laten weten dat er een interne klachtenprocedure binnen zijn kantoor geldt en dat klager zijn grieven zou kunnen voorleggen aan mr. [naam klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder].

2.10    Bij brief d.d. 21 oktober 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    niet de overeengekomen werkzaamheden te verrichten maar deze wel te declareren;

b)    slecht bereikbaar te zijn voor klager en slecht met klager te communiceren;

c)    klagers klachtbrief d.d. 7 oktober 2012 niet door te geleiden naar de directie van het kantoor.

3.2    Klager stelt dat hij verwachtte spoedig nadat hij de voorschotdeclaratie betaald zou hebben het advies van verweerder op schrift te zullen ontvangen. Toen hij op 29 juli 2013 vernam dat verweerder met vakantie was gegaan en op 14 augustus weer terug zou zijn vreesde hij dat er niet voldoende tijd zou resteren om het appelschrift op te stellen, indien besloten zou worden om in hoger beroep te gaan.

3.3    Verweerder had klager laten weten van plan te zijn hem vóór de bespreking van 24 augustus 2012 zijn advies op schrift te doen toekomen.

3.4    Klager stelt de indruk te hebben gekregen dat verweerder de bespreking van 24 augustus 2012 niet goed voorbereid had. Hij had het advies nog niet op schrift gesteld en bleek niet op de hoogte van bepaalde feiten die volgens klager relevant zijn voor de kwestie.

3.5    Tijdens de bespreking van 24 augustus 2012 heeft klager aangegeven dat hij het advies nog wel op schrift wilde ontvangen. Verweerder heeft het advies uiteindelijk pas op 5 september 2012 verstuurd. De brief van 5 september 2012 is naar het adres van klager in [woonplaats klager] gestuurd. Verweerder had echter moeten en kunnen weten dat klager veelvuldig in Italië verblijft en om die reden ook de voorkeur heeft om per e-mail te communiceren. Hierdoor heeft klager pas op 19 september 2012 kennis kunnen nemen van de brief van verweerder d.d. 5 september 2012.

3.6    Klager stelt dat de brief d.d. 5 september 2012 geen advies was maar slechts een verslag van de bespreking van 24 augustus 2012.

4    VERWEER

4.1    Verweerder verwijst naar de opdrachtbevestiging d.d. 18 juli 2012.  Klager heeft hem gevraagd hem te adviseren over de kans van slagen van een hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht d.d. 20 juni 2012. Verweerder heeft klager een inschatting van het aantal door hem te besteden uren gegeven, klager geïnformeerd over zijn uurtarief en een voorschotnota gestuurd.

4.2    Omdat de beroepstermijn nog lang niet verstreek heeft verweerder het niet noodzakelijk geacht klager te informeren over het feit dat hij met vakantie ging. Tijdens zijn afwezigheid heeft een kantoorgenoot klager te woord gestaan. Deze heeft klager verteld dat de beroepstermijn pas in september verstreek en dat de kwestie kon wachten tot het moment dat hij (verweerder) weer van vakantie terug was.

4.3    Door tijdgebrek is het niet gelukt het concept advies voor de geplande bespreking van 24 augustus aan klager te zenden. Tijdens de bespreking van 24 augustus 2012 heeft verweerder klager geadviseerd geen appel in te stellen. Hij heeft klager gevraagd of deze het nodig vond dit advies nog op schrift te ontvangen. Dat schriftelijke advies heeft verweerder klager, ruim twee weken voordat de appeltermijn verstreek, bij brief van 5 september 2012 gestuurd. Hem was niet bekend dat klager in het buitenland verbleef. Bovendien heeft hij klager op 4 september geschreven dat het advies in de loop van de middag daarop aan hem zou worden toegezonden. In zijn (schriftelijk) advies heeft hij op alle van belang zijnde punten gereageerd.

4.4    Toen het verweerder duidelijk werd dat klager ontevreden was heeft hij klager erover geïnformeerd dat zijn kantoor een interne klachtprocedure kent. Klager heeft daarvan geen gebruik willen maken en wendde zich direct daarna tot de deken.

5    BEOORDELING

ad klachtonderdeel a)

5.1    Om de vraag te beantwoorden of verweerder wel of niet de overeengekomen werkzaamheden heeft verricht dient allereerst vastgesteld te worden wat partijen overeengekomen zijn. Beide partijen stellen zich op het standpunt dat verweerder klager zou adviseren over de kans van slagen van een hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht d.d. 20 juni 2012. Ook uit de opdrachtbevestiging d.d. 18 juli 2012 blijkt dat dit de opdracht was.

5.2    Dit advies is gegeven in de bespreking die plaatsvond op het kantoor van verweerder op 24 augustus 2012. In zijn brief d.d. 5 september 2012 aan klager heeft verweerder het reeds mondeling gegeven advies op schrift gesteld.

5.3    De raad overweegt dat de tuchtrechter de kwaliteit van de adviezen van een advocaat met enige terughoudendheid dient te beoordelen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak duidelijk onjuist heeft geadviseerd en de belangen van de cliënt daardoor zijn geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan deze maatstaf worden getoetst.

5.4    Gelet op deze maatstaf kan de raad niet zien dat de kwaliteit van het door verweerder gegeven advies onvoldoende is. De constatering van klager dat het advies niet meer is dan een verslag van de bespreking van 24 augustus 2012 betekent, zelfs al zou deze juist zijn, niet dat het advies niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen.

5.5    Uit de voorschotdeclaratie d.d. 18 juli 2012 en de brief d.d. 11 oktober 2012, met als bijlage de urenspecificatie, waarin verweerder een voorstel tot financiële afwikkeling van de zaak doet, blijkt dat verweerder de overeengekomen werkzaamheden heeft gedeclareerd. Op grond van het vorenstaande is klachtonderdeel a) ongegrond.

ad klachtonderdeel b)

5.6    De opdrachtbevestiging dateert van 18 juli 2012. Verweerder schreef daarin “op korte termijn zal ik u nader berichten”. Pas na de vakantie van verweerder, op 14 augustus 2012, ontving klager vervolgens bericht. Gelet op de toezegging “op korte termijn” in de brief van 18 juli 2012 is het raad van oordeel dat het fraaier was geweest wanneer verweerder klager in kennis zou hebben gesteld van het feit dat hij met vakantie ging. Gelet op het feit dat de termijn voor het instellen van hoger beroep echter pas op 20 september 2012 verliep en, – in tegenstelling tot hetgeen klager lijkt te veronderstellen – het niet zo is dat het instellen van hoger beroep betekent dat ook de gronden van het hoger beroep binnen die termijn op schrift gesteld moeten worden, acht de raad de handelwijze van verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.7    Ook het feit dat verweerder zijn brief van 5 september 2012 naar het adres van klager in IJsselstein heeft gestuurd terwijl hij wist of had kunnen weten dat klager weer naar zijn tweede huis in Italië zou vertrekken en de voorkeur had uitgesproken om de post per e-mail te ontvangen acht de raad slordig. Echter, nu de inhoud van de brief reeds mondeling met klager was besproken op 24 augustus 2012 leidt ook deze slordigheid niet tot een tuchtrechtelijk verwijt aan het adres van verweerder. Ook klachtonderdeel b) is derhalve ongegrond.

ad klachtonderdeel c)

5.8    Verweerder heeft op 8 oktober 2012 per e-mail gereageerd op de klachtbrief d.d. 7 oktober 2012. Ter zitting heeft klager verklaard dat hij zelf de directie van de vestiging van zijn kantoor in IJsselstein vormt. Verweerder heeft klager, in zijn e-mail van 19 oktober 2012, gewezen op het feit dat er een interne klachtenprocedure binnen zijn kantoor geldt en dat klager zijn klacht zou kunnen voorleggen aan de interne klachtenfunctionaris. Gelet op deze omstandigheden is ook klachtonderdeel c) ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. E. Bige, H. Dulack, P.J.F.M. de Kerf en E.A.T.M. Steverink, leden, bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 februari  2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 5 februari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.