Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-05-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:112

Zaaknummer

14-042NN

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat in hoedanigheid griffier van de raad van discipline kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 2 mei 2014

in de zaak 14-042NN

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mr.

in haar hoedanigheid van griffier van de Raad van Discipline

in het ressort

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 31 maart 2014 met kenmerk 2014 KNN018, door de raad ontvangen op 3 april 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Bij brief van 24 mei 2014, gericht aan de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad), heeft klager een klacht ingediend tegen mr. X, in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel. De brief was gericht aan het postadres van de griffie van de raad te Arnhem.

1.3 Bij brief van 27 mei 2013 heeft de griffier van de raad te Arnhem de ontvangst van de in 1.2 bedoelde klachtbrief aan klager bevestigd. Voorts heeft de griffier uitgelegd dat de raad een griffie heeft in Arnhem (locatie Zuid) en een griffie in Assen (locatie Noord) alsmede dat de griffie in Arnhem klachten behandelt afkomstig uit de arrondissementen Midden-Nederland en Gelderland en de griffie in Assen klachten afkomstig uit de arrondissementen Overijssel en Noord-Nederland. Ten slotte heeft de griffier klager meegedeeld dat zijn brief om voornoemde reden is doorgezonden naar de griffier in Assen (hierna: verweerster).

1.4 Bij verwijzingsbeslissing van 3 juni 2013 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (locatie Noord) voor de instructie van klagers onder 1.2 bedoelde klacht (tegen de deken in het arrondissement Overijssel) de deken in het arrondissement Noord-Nederland aangewezen.

1.5 Bij brief van 19 juni 2013, gericht aan het postadres van de griffie van de raad te Arnhem (locatie Zuid) heeft klager de voorzitter van de raad verzocht om de raad niet bevoegd te verklaren. De ontvangst van deze brief is op 24 juni 2013 aan klager bevestigd, waarbij is meegedeeld dat de brief is doorgezonden naar de griffie van de raad te Assen (locatie Noord).

1.6 Klager heeft bij brief van 26 juni 2013, opnieuw gericht aan het postadres van de griffie van de raad te Arnhem (locatie Zuid), bezwaar gemaakt tegen doorzending naar de griffie van de raad te Assen (locatie Noord).  

1.7 Bij brief van 4 juli 2013 aan klager heeft de voorzitter van de raad (onder meer) het volgende geschreven:

Naar aanleiding van uw brief van 19 juni 2013 en het vervolg daarop bericht ik u het volgende: deze kwestie moet door de afdeling Noord van de raad Arnhem-Leeuwarden worden bezien en beoordeeld. Daar is het dossier ook heen, inmiddels.

De raad Arnhem-Leeuwarden kent een werkverdeling. De zaken uit Overijssel en de drie Noordelijke provincies worden door de afdeling Noord behandeld.

Voor het geval die werkverdeling in uw ogen geen overtuigend argument zou zijn dan delegeer ik deze kwestie voor zoveel nodig uitdrukkelijk aan mr. [X], de plaatsvervangend-voorzitter van de raad die de afdeling Noord leidt. Die bevoegdheid heb ik en gebruik ik dus. Hem zend ik een kopie van deze brief.

1.8 Bij voorzittersbeslissing van 9 september 2013 is de onder 1.2 bedoelde klacht (tegen de deken van Overijssel) kennelijk ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing heeft klager bij brief van 21 september 2013 verzet ingesteld.

1.9 Bij brieven van 21 september 2013 respectievelijk 18 december 2013 aan de raad heeft klager klachten ingediend tegen de deken in het arrondissement Gelderland respectievelijk het arrondissement Noord-Nederland. Ter zake van deze klachten zijn door de plaatsvervangend voorzitter verwijzingsbeslissingen genomen.

1.10 Bij brief van 12 december 2013 aan de raad heeft klager opnieuw bezwaar gemaakt tegen de behandeling van zijn klacht door de plaatsvervangend voorzitter.

1.11 Bij brief van 5 februari 2014 heeft klager haar klacht tegen verweerster ingediend.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster in haar hoedanigheid van griffier:

a) niet heeft gereageerd op klagers brief van 24 juni 2013, zelfs niet nadat klager op 13 januari 2014 een rappel heeft gezonden;

b) het verzoek van klager aan de voorzitter van de raad van 24 juni 2013, na ontvangst niet heeft teruggezonden naar de voorzitter;

c) een instructie heeft opgesteld voor de verwijzingsbeslissing aan de deken, waarin de klachten van klager zijn geherformuleerd en belangrijke onderdelen zijn weggelaten;

d) met haar instructie een andere rechtsverhouding heeft gesticht, welke blijkbaar de aangewezen deken ertoe verbindt om de klachten van klager niet te onderzoeken.

2.2 Ter toelichting op klachtonderdeel a) heeft klager gesteld dat hij vreest dat zijn verzoek in de doofpot is gestopt, omdat hij na doorzending door de griffie van de locatie Zuid en zijn rappel niets meer heeft vernomen. Ter toelichting op klachtonderdeel b) stelt klager dat vervanging van de voorzitter door een plaatsvervangend voorzitter alleen mogelijk is in het geval van artikel 46g, lid 3 Advocatenwet. Omdat deze situatie zich hier niet voordoet, mocht klager verwachten dat verweerster klagers verzoek zou terugzenden naar de voorzitter. 

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert tegen de klacht verweer. Op de inhoud daarvan zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan. 

4 BEOORDELING

4.1 De plaatsvervangend voorzitter neemt tot uitgangspunt dat het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.  Dit betekent dat, aangezien de klachten uitsluitend betrekking hebben op gedragingen van verweerster in haar hoedanigheid van griffier van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (locatie Noord) de toetsing daarvan aan de hand van voormeld criterium dient te geschieden.

 Ad klachtonderdelen a) en b)

4.2 Deze klachten hangen samen en lenen zich voor gezamenlijke beoordeling. Met deze klachtonderdelen verwijt klager verweerster dat zij niet heeft gereageerd op klagers brief van 19 juni 2013 aan de voorzitter van de raad, waarin klager de voorzitter heeft verzocht om de raad onbevoegd te verklaren, zelfs niet na zijn rappel van 13 januari 2014. Hierdoor is bij klager de indruk ontstaan dat verweerster de zaak in de doofpot heeft gestopt. Verweerster heeft betwist dat zij het verzoek van klager in de doofpot heeft gestopt of heeft willen stoppen. Al zijn klachten zijn ook in behandeling genomen. Zij heeft toegelicht dat het verzoek van klager in zijn brief van 19 juni 2013 was gericht aan de voorzitter van de raad en dat deze brief afdoende was beantwoord door de voorzitter van de raad bij brief van 4 juli 2013. In overleg met de plaatsvervangend voorzitter van de raad van de locatie Noord is besloten dat afzonderlijke beantwoording door de griffie om die reden niet nodig was. Verweerster betwist voorts dat zij een rappel van 13 januari 2014 heeft ontvangen. De voorzitter oordeelt als volgt. Klager heeft zijn verzoek bij brief van 19 juni 2013 expliciet gericht aan de voorzitter van de raad, terwijl deze brief ook is beantwoord door de voorzitter en wel bij brief van 4 juli 2013. Om die reden valt niet in te zien welk verwijt verweerster ten deze kan worden gemaakt. Er bestond geen reden voor verweerster om op de brief van klager te reageren, noch op een (eventueel) rappel. Het was wellicht voor klager duidelijker geweest als verweerster op het rappel had gereageerd door te verwijzen naar de brief van de voorzitter van 4 juli 2013, maar dat nalaten is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verder zijn er geen aanwijzingen dat verweerster de zaak van klager in de doofpot wilde stoppen. Verweerster heeft onweersproken aangevoerd dat de klachten van klager in behandeling zijn genomen. De klachtonderdelen zijn mitsdien kennelijk ongegrond.

 Ad klachtonderdelen c) en d)

4.3 Ook deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke beoordeling. Volgens klager heeft verweerster in het kader van de verwijzingsbeslissingen een instructie opgesteld, waarin zijn klachten zijn geherformuleerd en belangrijke onderdelen zijn weggelaten, kennelijk met de bedoeling om de aangewezen deken de klachten van klager niet te laten onderzoeken. Terecht heeft verweerster erop gewezen dat het de voorzitter dan wel de plaatsvervangend voorzitter is die verantwoordelijk is voor de inhoud van de verwijzingsbeslissing en niet de griffier. De klachtonderdelen missen dan ook feitelijke grondslag en zijn mitsdien kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 2 mei 2014.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 5 mei 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.