Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-07-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:138

Zaaknummer

R.4314/13.221

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft voor drie cliënten met een vordering op een derde geprocedeerd, echter op naam van klaagster, aan wie de cliënten van verweerder de vordering daartoe hadden gecedeerd. De dagvaarding in eerste aanleg heeft verweerder wel aan klaagster in concept toegestuurd. Na verkregen vonnis is hoger beroep ingesteld zonder medeweten van klaagster. Aan klaagster is geen kopie van de appeldagvaarding verstrekt en het appel is zonder medeweten van klaagster niet aangebracht.

Inhoudsindicatie

In de gegeven omstandigheden en bij het ontbreken van vaststaan van andersluidende afspraken, was verweerder gehouden klaagster als zijn cliënte te beschouwen en te behandelen. Klachten, erop neerkomende dat verweerder zonder informatie aan en instemming van klaagster heeft gehandeld, zijn gegrond. Maatregel: enkele waarschuwing.

Uitspraak

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 2 september 2013, door de raad ontvangen op 4 september 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 mei 2014 in aanwezigheid van de heer G. namens klaagster, die werd vergezeld van klaagsters gemachtigde, alsmede verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard en gelet op hetgeen de raad ambtshalve bekend is uit de tweede klacht van klaagster tegen verweerder (bij de raad bekend onder nummer R.4438/14.24), van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft bij de rechtbank een procedure gevoerd in opdracht van drie besloten vennootschappen, hierna aangeduid als: de crediteuren, tegen een derde partij, hierna: de debiteur.

2.3 De rechtbankprocedure tegen de debiteur is gevoerd op naam van klaagster als eisende partij. Achtergrond daarvan was het navolgende.

2.4 Verweerder heeft op enig moment de volgende e-mail aan klaagster gestuurd:

“Zoals een aantal keren aangekondigd bijgaand vertrouwelijk een concept dagvaarding namens een drietal goede cliënten van mij [verweerder, RVD]. De tweede wil eigenlijk geen bemoeienis meer met de zaak, de eerste heeft een zaak van gedaagde partij overgenomen en de derde wil graag procederen. Allen willen graag de zaak op enige afstand zitten, waarbij ik de suggestie heb gedaan de zaak tegen vooraf overeen te komen vergoeding op een andere naam dan uit te procederen. Ik dacht daarbij aan [klaagster, RVD].’

2.5 Klaagster heeft bij e-mail van 2 december 2011 het volgende aan verweerder meegedeeld:

“Zoals besproken kunnen wij fungeren als procespartij voor opdrachtgevers voor een vergoeding van € 5000,- exclusief B.T.W.

Middels een akte van sessie zal jij de juiste invulling gaan geven aan de voorwaarden.

Omdat [een zusterbedrijf van klaagster, RvD] gecertificeerd is met een incassokeurmerk, verzoek ik je te procederen namens [klaagster, RvD].

Mocht er succesvol worden geïncasseerd, dan ontvangen wij 5% fee over het totaal ontvangen bedrag exclusief B.T.W.”

2.6 Op 16 februari 2012 is tussen klaagster en de crediteuren een akte van cessie getekend. Daarbij werden – kort gezegd – de vorderingen van de crediteuren met betrekking tot de debiteur aan klaagster gecedeerd, welke cessie klaagster heeft aanvaard.

2.7 Verweerder heeft op enig moment de dagvaarding (in de rechtbankprocedure) in concept aan klaagster toegestuurd.

2.8 In een volmacht van 31 oktober 2012 heeft de directeur van klaagster (in dat stuk aangeduid als: de vennootschap) verklaard:

“ten behoeve van de gerechtelijke procedure tussen de vennootschap en [de crediteuren, RvD], met zaaknummer/rolnummer [……, RvD]

volledige volmacht te geven aan de heer [R, RvD], wonende te […., RvD] aan de […, RvD]

om de vennootschap in en buiten rechte terzake van de geschillen tussen genoemde partijen te vertegenwoordigen en alle beslissingen te nemen en handelingen te verrichten die nodig zijn, inclusief het eventueel treffen van een schikking.”

2.9 De rechtbank Rotterdam heeft bij vonnis 28 november 2012 de – aan klaagster gecedeerde - vorderingen afgewezen en klaagster veroordeeld in de proceskosten.

2.10 Verweerder heeft uit naam van klaagster hoger beroep ingesteld door het doen uitbrengen van een hoger beroep dagvaarding. 

2.11 Bij e-mail van 26 maart 2013 heeft klaagster aan verweerder geschreven:

Ik hoor niks, maar is er hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van [debiteur, RVD]?”

2.12 Bij e-mail van 26 maart 2013 heeft verweerder aan klaagster het volgende meegedeeld:

“Er is dezerzijds tijdig hoger beroep ingesteld. Er is gedagvaard op langere termijn. Of dat een vervolg krijgt is afhankelijk van de verdere bestudering van de zaak en het overleg met cliënten daarover.”

2.13 De dagvaarding is niet bij het gerechtshof aangebracht.

2.14 Nadat klaagster bekend was geworden met het rechtbankvonnis heeft zij een factuur gestuurd naar een besloten vennootschap van de heer R. 

2.15 Op 11 april 2013 heeft verweerder aan klaagster het volgende geschreven:

“Met betrekking tot de (tijdelijke) cessie van de vorderingen van cliënten met betrekking tot kortgezegd [X B.V., RvD] wijzen cliënten mij er op dat is overeengekomen voor een bedrag van € 5.000,-- zulks te regelen, maar hangende de behandeling van procedures al wordt gefactureerd, dat bovendien voor andere bedragen.

Zij verzochten mij u even te attenderen op de afspraken en daarmee in afwachting van de definitieve uitkomsten op de plaats rust te houden. Dat doe ik bij deze.”

2.16 In reactie daarop deelde klaagster op 11 april 2013 het volgende aan verweerder mee:

“De afspraak die o.a. is gemaakt is een procespartij vergoeding van

€ 5.000,-- ex BTW na vonnis.

Volgens mijn weten is er vonnis gewezen en ben ik niet in kennis gesteld van een hoger beroep door de heer [R, RvD], ondanks de gemaakte afspraak.

Derhalve verzoek ik uw cliënten zorg te dragen voor betaling per ommegaand.”

2.17 Namens de vennootschap van de heer R heeft verweerder verweer gevoerd tegen de vordering van klaagster tot betaling van de overeengekomen vergoeding. Verweerder heeft zich daartoe in e-mails (van 24 april 2013) namens de heer R gericht tot de door klaagster voor de incasso ingeschakelde deurwaarder.

2.18 De door klaagster ingevolge het vonnis van 28 november 2012 aan de debiteur verschuldigde proceskostenvergoeding is tenslotte aan haar vergoed door een van de cliënten van verweerder.

2.19 Bij brief van 21 mei 2013 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder:

a. dat hij, zonder medeweten en opdracht van klaagster, hoger beroep heeft ingesteld tegen het rechtbankvonnis;

b. dat hij, ondanks klaagsters verzoeken daartoe, de appeldagvaarding niet aan haar heeft verstrekt, terwijl hij zich bovendien niet als advocaat wil onttrekken;

c. dat hij inmiddels als advocaat tegen klaagster optreedt, ondanks klaagsters bezwaren daartoe.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.1 Vaststaat dat verweerder eerst in de rechtbankprocedure en later bij het instellen van hoger beroep is opgetreden als advocaat van klaagster. Verweerder heeft de betreffende vordering bij de rechtbank immers namens klaagster  ingesteld en namens klaagster de hoger beroep dagvaarding doen uitbrengen. 

De achterliggende verhouding tussen klaagster en de cliënten van verweerder, die in de kern was gebaseerd op afspraken rond een akte van cessie, doet hieraan niet af.

5.2 Nu andersluidende afspraken niet zijn komen vast te staan, brengt het voorgaande mee dat verweerder gehouden was om in de procedure ook klaagster als zijn cliënte te beschouwen en te behandelen. Dat brengt onder meer mee dat verweerder gehouden was tot zorgvuldigheid jegens klaagster en tot het op de hoogte brengen van klaagster van belangrijke informatie, feiten en afspraken en tot het waar nodig schriftelijk bevestigen daarvan.

5.3 Uit het dossier blijkt dat verweerder klaagster pas heeft meegedeeld, dat hij namens haar hoger beroep had ingesteld nadat klaagster daarover vragen had gesteld naar aanleiding van informatie die zij van de heer R, een van de cliënten van verweerder, had verkregen. Verweerder heeft bevestigd dat hij klaagster geen concept van de hoger beroep dagvaarding heeft gestuurd. Evenmin heeft verweerder klaagster op andere wijze benaderd met het oog op het instellen van hoger beroep. Gelet op de op verweerder rustende verplichtingen, zoals hiervoor onder nummer 5.2 vermeld, had verweerder dat behoren te doen. Het nalaten daarvan brengt mee dat klachtonderdeel a gegrond is.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.4 Zoals hiervoor bij klachtonderdeel a is overwogen, heeft verweerder klaagster desgevraagd bevestigd dat hij hoger beroep had ingesteld. Verweerder heeft klaagster de hoger beroep dagvaarding niet ter beschikking gesteld, ook niet nadat zij daarom had gevraagd. Aan een later verzoek zich te onttrekken heeft verweerder evenmin gevolg gegeven, daar verweerder zich op het standpunt stelde dat hij diende te handelen op instructie van zijn (andere) cliënten.

5.5 Op dezelfde gronden als is overwogen bij klachtonderdeel a is de raad van oordeel dat verweerder verwijtbaar onzorgvuldig jegens klaagster heeft gehandeld door haar de appeldagvaarding niet te verstrekken en geen gevolg te geven aan haar verzoek zich te onttrekken. 

Klachtonderdeel b is gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.6 Uitgangspunt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel is de bepaling van gedragsregel 7, voor zover inhoudende dat het de advocaat niet is toegestaan tegen een bestaande of voormalige cliënt op te treden, behoudens de uitzonderingen genoemd in gedragsregel 7, leden 5 en 6.

5.7 Zoals bij de beoordeling van klachtonderdeel a is overwogen, diende verweerder klaagster in de gegeven omstandigheden als zijn cliënte te beschouwen.

5.8 Vaststaat dat verweerder tegen klaagster is opgetreden in het kader van de door klaagster jegens de vennootschap van de heer R geldend gemaakte claim terzake van de onder de feiten vermelde afspraak tot betaling van een vergoeding. Dit blijkt uit de door verweerder gevoerde correspondentie met de door klaagster ingeschakelde deurwaarder.

5.9 Gesteld noch gebleken is dat een van de in gedragsregel 7, leden 5 of 6 bedoelde uitzonderingen zich te dezen voordoet.

5.10 Klachtonderdeel c is gezien het voorgaande gegrond.

 

6 MAATREGEL

 Met betrekking tot de op te leggen maatregel wordt het volgende overwogen. Ter zitting heeft verweerder toegegeven, dat hij zich op een gegeven moment in een onmogelijke positie bevond, doordat hij de gekozen constructie juridisch niet goed had vastgelegd en op een gegeven moment in feite twee heren moest dienen. Hij heeft te kennen gegeven, dat hij dat in de toekomst niet meer zal doen.

Onder deze omstandigheden acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

 

7 BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;

- legt als maatregel op een enkele waarschuwing.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. T. Hordijk, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juli 2014.

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 9 juli 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT  Breda

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

 

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl