Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-02-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:112

Zaaknummer

13-223

Inhoudsindicatie

optreden tegen cliënt  in toevoegingszaak in verband met bereikte resultaat, klacht gegrond,

Uitspraak

Beslissing van 10 februari 2014

in de zaak 13- 223

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw C

klaagster

tegen:

mr. M.

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 11 september 2013 met kenmerk RvT 1213- 0099, door de raad ontvangen op 12 september 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 december 2013 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    de brief zoals vermeld onder 1.1. met de aan de brief gehechte bijlagen, genummerd 1 t/m 8.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerster heeft klaagster in 2009 op basis van een toevoeging bijgestaan in een echtscheidings- en alimentatieprocedure en de daarop volgende boedelscheiding.

2.3    In verband met de in de echtscheidingszaak verleende toevoeging stuurde verweerster klaagster op 18 november 2009 een brief waarin zij stelde dat klaagster er rekening mee diende te houden dat de toevoeging zou kunnen worden ingetrokken als gevolg van de verdeling van de boedel en de aan klaagster toevallende vermogensbestanddelen. Verweerster informeerde klaagster daarin over het alsdan geldende tarief en de door haar gewerkte uren.

2.4    Bij bericht van 28 mei 2010 berichtte verweerster voor de boedelscheiding een tweede toevoeging te moeten aanvragen. Verweerster informeerde klaagster daarbij dat deze toevoeging zou worden beoordeeld naar het resultaat van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.

2.5    De vergoeding voor de eerste toevoeging werd op 1 juli 2010 door de Raad voor Rechtsbijstand vastgesteld.

2.6    Verweerster werkte ten behoeve van de echtscheidingszaak circa 50 uur. Ten behoeve van de boedelscheiding werkte verweerster eveneens circa 50 uur.

2.7    Op 23 februari 2011 werd een beschikking door de Rechtbank Utrecht afgegeven waarin een aantal van de vermogensbestanddelen van klaagster en haar voormalige echtgenoot werden verdeeld, gevolgd door een beschikking van 11 januari 2012 en 20 juni 2012 waarmee werd beslist over de verkoop en verdeling van de woning van klaagster en haar ex-echtgenoot.

2.8    Klaagster stuurde verweerster op 27 juni 2012 een mail waarin zij berichtte met welke onderdelen van de beslissing van de rechter zij het niet eens was en zij verzocht verweerster een vordering bij haar ex-echtgenoot in te dienen. Verweerster deed dit bij brief van 6 juli 2012: zij vorderde daarin betaling van een bedrag van € 56.767,86 aan klaagster. De ex-echtgenoot verzocht op 7 juli 2012 om aanpassing van deze vordering.

2.9    Bij brief van 16 juli 2012 berichtte verweerster klaagster dat er een einde was gekomen aan haar werkzaamheden en dat zij de toevoeging ter declaratie aan de Raad voor Rechtsbijstand had aangeboden. Verweerster informeerde klaagster dat het voorlopig oordeel van de Raad voor Rechtsbijstand was dat deze diende te worden ingetrokken. Klaagster kon daartegen bezwaar maken. Tevens informeerde verweerster klaagster over de wijze waarop klaagster de afwikkeling van haar zaak ter hand kon nemen, door middel van een andere advocaat of een deurwaarder.

2.10    Klaagster benaderde nadien een deurwaarder ten behoeve van de invordering van de aan haar toegewezen vermogensbestanddelen. Bij bericht van 7 augustus 2012 berichtte de door haar benaderde deurwaarder klaagster niet van dienst te kunnen zijn daar de door de rechtbank gewezen beslissingen een constitutief karakter hebben en geen condemnatoir karakter, aangezien de ex-echtgenoot van klaagster niet tot voldoening van bepaalde geldbedragen was veroordeeld. In een mailbericht van 12 augustus 2012 heeft klaagster jegens verweerster haar onvrede over deze situatie geuit.

2.11    Op 5 oktober 2012 berichtte de Raad voor Rechtsbijstand tot intrekking van de verleende toevoeging te zijn overgaan. In deze brief schrijft de Raad voor Rechtsbijstand op 21 september 2012 door verweerster te zijn gebeld. Verweerster zou daarin hebben gesteld het met de eerder op 12 september 2012 door de Raad genomen beslissing om de toevoeging te handhaven, niet eens te zijn geweest. De Raad voor Rechtsbijstand deelde mee de toevoeging alsnog in te trekken omdat de door verweerster gevoerde procedure heeft geleid tot het ontstaan van een vordering die inbaar is.

2.12    Op 26 april 2013 diende klaagster een klacht in tegen verweerster.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster

(a)    geen uurtarief met klaagster heeft afgesproken en tijdens de behandeling van de boedelscheiding geen specificaties heeft verstrekt van de aan de zaak bestede uren

(b)    tijdens besprekingen regelmatig aan klaagster heeft verteld niet te veel tijd te willen besteden aan de zaak van klaagster, omdat zij er niet genoeg aan verdiende

(c)    zich vroegtijdig uit klaagsters zaak heeft teruggetrokken, door eenzijdig de samenwerking te beëindigen na de beschikking van de rechtbank van 20 juni 2012

(d)    fouten heeft gemaakt in de procedure waardoor klaagster nadeel heeft ondervonden

(e)    zonder overleg met klaagster contact heeft opgenomen met de Raad voor Rechtsbijstand omtrent de toekenning van de toevoeging aan klaagster, hiermee de belangen van klaagster schadend

(f)    zich op de zitting van de bezwaarcommissie van de Raad voor Rechtsbijstand tegenover klaagster heeft opgesteld en

(g)    de Raad voor Rechtsbijstand onjuist heeft geïnformeerd tijdens die zitting.

4    VERWEER

4.1.    Verweerster stelt formeel geen uurtarief met klaagster te hebben afgesproken maar in verband met door haar gedeclareerde adviezen aan klaagster wel inzicht te hebben gegeven in het door haar gehanteerde tarief en klaagster ook mondeling op de hoogte te hebben gehouden van de aan de zaak bestede uren.

4.2.    Verweerster erkent dat zij zich als advocaat van de zaak heeft onttrokken terwijl er nog geen executoriale titel was: zij heeft dit over het hoofd gezien. Echter, niet zeker is dat de executie een probleem zou zijn geweest en dat klaagster daarvan nadeel had ondervonden. In ieder geval heeft verweerster geen fouten gemaakt in de procedure maar gehandeld overeenkomstig hetgeen van een advocaat mocht worden verwacht ten tijde van de behandeling van de zaak.

4.3.    Verweerster erkent dat het niet juist was zonder overleg met klaagster contact op te nemen met de Raad voor Rechtsbijstand, maar zij behoorde wel tot haar verantwoordelijkheid te rekenen de Raad voor Rechtsbijstand juist te informeren over het met de procedure bereikte resultaat. Toen bleek dat de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging had verleend, diende zij de Raad duidelijk te maken dat de Raad naar haar oordeel een vergissing had gemaakt. Daarbij heeft zij geen onjuiste informatie gegeven, maar wel duidelijk gemaakt dat de toevoeging naar haar oordeel diende te worden ingetrokken omdat de vordering van klaagster op haar ex-echtgenoot inbaar was.   

4.2.    Verweerster heeft mogelijk niet altijd duidelijk op schrift gecommuniceerd maar wel juist gehandeld. Conform de regels dient klaagster verweerster te betalen voor de door verweerster verrichte werkzaamheden.

5    BEOORDELING

5.1.    Klachtonderdelen (a) en (b) die betrekking hebben op financiële aangelegenheden, lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Wanneer een advocaat een opdracht aanvaardt, dient hij de financiële consequenties daarvan met de cliënt te bespreken. Meer algemeen is hij verplicht zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. In dit geval, waarbij een toevoeging is aangevraagd die kon worden ingetrokken naar gelang een zeker resultaat met de zaak zou zijn bereikt, had verweerster bij aanvang van de zaak een raming dienen te geven van de met de behandeling van de zaak gemoeide kosten indien deze toevoeging zou worden ingetrokken. Verweerster had een indicatie moeten geven van het aantal aan de zaak te besteden uren en het daarbij van toepassing zijnde uurtarief en daarnaast had verweerster klaagster op de hoogte dienen te stellen toen zij voorzag dat de declaratie -bij intrekking- aanmerkelijk hoger zou worden dan voorzien. Nu verweerster dit niet heeft gedaan, betekent dit dat klachtonderdeel (a) gegrond is. Dat verweerster tijdens besprekingen regelmatig aan klaagster zou hebben verteld niet te veel tijd te willen besteden aan de zaak van klaagster, omdat zij er niet genoeg aan verdiende is niet komen vast te staan, zodat klachtonderdeel (b) ongegrond is. 

5.2.    Klachtonderdelen (c) en (d) lenen zich  nu zij betrekking hebben op de kwaliteit van dienstverlening, eveneens voor een gezamenlijke behandeling. Verweerster heeft erkend dat zij zich vroegtijdig uit klaagsters zaak heeft teruggetrokken, door eenzijdig de samenwerking te beëindigen na de beschikking van de rechtbank van 20 juni 2012, terwijl toen nog geen voor executie vatbare titel was verkregen. Verweerster had dit niet zomaar kunnen doen, hoewel de raad begrijpt dat dit ook verband hield met verweersters gezondheidssituatie. Aan de klachtwaardigheid doet dit echter niet af. Klachtonderdeel (c) is daarmee gegrond. Er is naar het oordeel van de Raad evenwel niet komen vast te staan dat verweerster fouten heeft gemaakt in de procedure waardoor klaagster nadeel heeft ondervonden, zodat klachtonderdeel (d) ongegrond is.

5.3.    Klachtonderdelen (e) (f) en (g) lenen zich nu zij betrekking hebben op de handelwijze van verweerster bij de Raad voor Rechtsbijstand, ook voor een gezamenlijke behandeling. Verweerster heeft erkend dat zij zonder overleg met klaagster contact heeft opgenomen met de Raad voor Rechtsbijstand omtrent de toekenning van de toevoeging aan klaagster en ter zitting van de bezwaarcommissie van de Raad voor Rechtsbijstand haar opvatting over het verlenen van de toevoeging kenbaar heeft gemaakt. Door dit te doen heeft zij niet het belang van haar cliënte gediend maar zich zodanig opgesteld dat dit zelfs strijdig kon zijn met het belang van haar cliënte.

Dit is ontoelaatbaar, en zou ook niet toelaatbaar zijn geweest wanneer zij dit voorafgaand met klaagster had besproken. Verweerster diende de grootst mogelijke zorgvuldigheid in acht te nemen bij de vraag of klaagster in aanmerking kwam voor een toevoeging en had zich daarbij zeker niet zomaar tegen klaagster mogen opstellen (zie Hof van Discipline, 2 september 1996, Advocatenblad 1997, 812). Verweerster is hierin jegens klaagster ernstig tekort geschoten. Dat verweerster daarbij onjuiste informatie aan de Raad voor Rechtsbijstand zou hebben verstrekt is evenwel niet komen vast te staan. Dit betekent dat de klachtonderdelen (e) en (f) gegrond zijn en klachtonderdeel (g) ongegrond is.

6    MAATREGEL

Er zijn een aantal klachten gegrond verklaard ter zake van belangrijke en serieuze verwijten. Normaliter rechtvaardigt dit het opleggen van een berisping. De raad begrijpt echter ook dat verweerster zich aan de zaak heeft onttrokken in verband met haar gezondheidssituatie. Daarnaast is er sprake van een onberispelijk verleden als advocaat gedurende 17 jaar. Dit gegeven en het feit dat verweerster ter zitting  kenbaar heeft gemaakt in te zien dat zij niet juist heeft gehandeld, maken dat de raad volstaat met het opleggen van een enkele waarschuwing.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen (a) (c), (e) en (f) gegrond

-    verklaart de klachtonderdelen (b), (d) en (g) ongegrond

-    legt de maatregel van een enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, I.P.A. van Heijst, L.A.M.J. Pütz en P.P. Verdoorn, leden, bijgestaan door mr. P.H. Burger als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van  10 februari 2014 .

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 februari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerster

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Midden - Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.