Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-02-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2014:24
Zaaknummer
OB 103 - 2013
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
De vraag of verweerder een schikkingsaanbod heeft gedaan, welk aanbod hij gestand had moeten doen, is een kwestie van civielrechtelijke aard, die niet ter beoordeling is van de tuchtrechter, maar van de civiele rechter.
Inhoudsindicatie
Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 24 februari 2014
in de zaak OB103-2013
naar aanleiding van de klacht van:
A.
klager
gemachtigde:
B.
tegen:
C.
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 28 maart 2013 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Ter zitting van 16 december 2013 zijn klager, vergezeld van zijn gemachtigde, en verweerder verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- De brief van de deken d.d. 28 maart 2013 en de daarbij gevoegde stukken.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Klager heeft een geschil met E. B.V., alwaar verweerder als advocaat in loondienst werkzaam is. In september 2012 heeft klager zich met een klacht tot E. B.V. gewend inzake het in rekening gebrachte transporttarief in verband met zijn elektriciteitsaansluiting over meerdere jaren. Bij brief d.d. 4 december 2012 heeft verweerder bij klager geïnformeerd of bij hem de bereidheid bestond om tot een minnelijke regeling te komen. Klager heeft hierop positief gereageerd.
2.2 Op 17 december 2012 heeft op het regiokantoor van E. B.V. te E. een gesprek plaatsgevonden tussen enerzijds klager en zijn adviseur de heer R. en anderzijds verweerder en de heer G., zijnde medewerker klachtenbehandeling van E. B.V.
2.3 Op 20 december 2012 heeft klager een brief, vergezeld van een gespreksverslag van het gesprek van 17 december 2012, verzonden aan verweerder. Op 21 december 2012 heeft verweerder aan klager kenbaar gemaakt dat de inhoud van het gespreksverslag naar zijn mening op verschillende punten onjuist was.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordathij ontkent dat hij namens zijn cliënte een deelschikking ter hoogte van € 9.000,-- met klager heeft getroffen.
3.2 Toelichting:
Verweerder heeft tijdens het gesprek op 17 december 2012 een bedrag van € 9.000,-- aangeboden namens zijn cliënte. Enkele dagen later bleek echter dat zijn cliënte niets wilde betalen. Verweerder heeft deze gang van zaken erkend in zijn brief aan de deken d.d. 24 januari 2013 waar hij schrijft:
“Uiteindelijk is het voorstel geformuleerd dat aan de Raad van Bestuur van cliënte zou worden voorgesteld dat tegen een bedrag van € 9.000,-- geschikt zou worden tegen finale kwijting.”
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft voorafgaand aan het gesprek op 17 december 2012 aan klager duidelijk gemaakt dat hij geen mandaat heeft van zijn cliënte om bindende afspraken te maken en dat hij de onderhandelingsresultaten eerst ter fiattering dient voor te leggen aan de Raad van Bestuur van zijn cliënte.
4.2 Verweerder heeft tijdens het gesprek het voorstel geformuleerd dat aan de Raad van Bestuur van cliënte zou worden voorgesteld dat tegen een bedrag van € 9.000,-- geschikt zou worden tegen finale kwijting. Klager was het met dit bedrag niet eens en wenste een schikking te treffen voor een bedrag van € 12.000,--. Verweerder heeft aangegeven dat hij dit voorstel van klager wel zou overbrengen aan zijn cliënte maar dat hij dit niet zou bepleiten. Op 20 december 2012 heeft verweerder klager bericht dat de Raad van Bestuur van zijn cliënte niet akkoord ging met het voorstel.
4.3 Verweerder heeft aldus duidelijk de grenzen van het door zijn cliënte gegeven mandaat aangegeven. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Als klager meent dat er een schikking is getroffen die moet worden nagekomen, moet klager de kwestie voorleggen aan de civiele rechter.
5 BEOORDELING
5.1 Klager heeft gesteld dat verweerder tijdens het gesprek op 17 december 2012 namens zijn cliënte een bedrag van € 9.000,-- heeft aangeboden, welk aanbod nietgestand is gedaan. Verweerder heeft weersproken dat hij namens zijn cliënte een bedrag van € 9.000,-- heeft aangeboden. Verweerder heeft gesteld dat op 17 december 2012 is besproken dat hij aan de Raad van Bestuur van zijn cliënte zou voorstellen dat de zaak tegen een bedrag van € 9.000,-- zou worden geschikt.
5.2 In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat nu is in deze zaak niet het geval.
5.3 De vraag of verweerder tijdens het gesprek op 17 december 2012 namens zijn cliënte een bedrag van € 9.000,-- heeft aangeboden, welk aanbod hij gestand had moeten doen, is een kwestie van civielrechtelijke aard, die niet ter beoordeling is van de tuchtrechter, maar van de civiele rechter.
5.4 Op grond van het vorenstaande is de raad van oordeel dat de klacht als ongegrond moet worden afgewezen.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gegeven door mr.J.K.B. van Daalen, voorzitter, mrs. J.C. van den Dries, E.J.P.J.M. Kneepkens, J.J.M. Goumans, J.F.E. Kikken, leden, bijgestaan door mr. Th.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 februari 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 24 februari 2014
per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl