Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-09-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:258

Zaaknummer

14-234A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat kennelijk ongegrond. Klacht dat verweerster heeft verzuimd om een verzoekschrift in te dienen mist feitelijke grondslag. Geen sprake van tuchtrechtelijk laakbare bejegening.

Uitspraak

Beslissing van 26 september 2014

in de zaak 14-234A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam     

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 26 augustus 2014 met kenmerk 4014-0304, door de raad ontvangen op 28 augustus 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klaagster heeft zich op 18 juni 2013 tot verweerster gewend met het verzoek om bijstand in verband met een (reeds lopende) echtscheidingsprocedure alsmede een op te starten kinderalimentatieprocedure. Verweerster heeft de rechtsbijstand in de echtscheidingsprocedure overgenomen van een voorgaande advocaat (hierna: mr. X).

1.3 Bij e-mail van 1 juli 2013 heeft klaagster verweerster onder meer geschreven:

Heeft u al een verzoek gedaan met betrekking tot de voorlopige voorzieningen. ?

Mijn financiële situatie is er niet beter geworden en is er dus haast bij.

1.4 Bij brief van 4 juli 2013 heeft verweerster de opdracht bevestigd en klaagster (onder meer) het volgende geschreven:

Aanvankelijk was uw zaak in behandeling bij mr. X te Hoorn. U heeft mij verzocht het dossier van haar over te nemen. Ik heb het dossier opgevraagd en het dossier inmiddels ontvangen.

(…)

U heeft mij laten weten wel aanspraak te willen maken op partneralimentatie, nu het op dit moment moeilijk is voor u om rond te komen. (…)

Nu de wederpartij in de schuldsanering zit, is het de vraag hoeveel hij zou kunnen bijdragen. U bent zich daarvan bewust, echter u wenst dat er toch een verzoek aan de rechter wordt toegezonden. Bij deze brief treft u aan concept verzoekschrift voorlopige voorzieningen aan. Graag verneem ik van u de op- en aanmerkingen, zodat ik na uw goedkeuring over kan gaan tot het indienen van het verzoekschrift.

1.5 Nadat klaagster op 8 juli 2013 had laten weten met het concept in te stemmen, heeft verweerster het verzoekschrift voorlopige voorzieningen op 11 juli 2013 ingediend bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar. De behandeling van het verzoekschrift was, na een aantal keer te zijn verzet, bepaald op 19 september 2013. Op 6 september 2013 heeft klaagster verweerster telefonisch opdracht gegeven om het verzoekschrift in te trekken. Verweerster heeft zulks schriftelijk bevestigd bij brief van 6 september 2013, waarin zij onder meer heeft geschreven:

Naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud, bevestig ik hierbij dat u mij de opdracht heeft gegeven het verzoekschrift voorlopige voorzieningen in te trekken, nu u wenst te stoppen met de echtscheidingsprocedure. U wenst verder niet aan te geven waarom u dat wenst, hetgeen ik uiteraard respecteer. Bijgaand mijn formulier gericht aan de rechtbank en een kopie van mijn fax aan de advocaat van de wederpartij.

1.6 In oktober 2013 ontving verweerster een verzoekschrift tot echtscheiding van de advocaat van de wederpartij. Verweerster heeft een kopie van dit verzoekschrift bij brief van 15 oktober 2013 aan klaagster doorgezonden met het verzoek om een instructie. Na een op verzoek van klaagster verkregen uitstel heeft verweerster in december 2013 namens klaagster een verweerschrift ingediend.

1.7 Eveneens in oktober 2013 heeft verweerster op verzoek van klaagster een verzoekschrift kinderalimentatie ingediend ten behoeve van haar minderjarige kind uit een eerder huwelijk. Naar aanleiding van dit verzoekschrift heeft de vader (hierna: A) op 19 december 2013 telefonisch contact opgenomen met verweerster en een voorstel gedaan. Verweerster heeft klaagster hiervan per e-mail op de hoogte gesteld. In een reactie heeft klaagster verweerster bij e-mail van 19 december 2013 onder meer geschreven:

Met verbazing heb ik dit bericht ontvangen. Het is toch niet gebruikelijk dat u in gesprek gaat met de wederpartij?

Ik ben er dus niet blij mee. Maar ook mijn vertrouwen in u als raadsvrouw doet het niet goed.

1.8 Naar aanleiding van een telefoongesprek op 24 maart 2014 heeft verweerster een concept verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen in de echtscheidingsprocedure en een concept fax gericht aan de advocaat van de wederpartij aan klaagster doen toekomen. In de begeleidende e-mail heeft verweerster onder meer geschreven:

 Vandaag gaf u mij aan dat u vindt dat ik u had moeten informeren over de mogelijkheid van een voorlopige voorziening. Ik heb u aangegeven dat u naar mijn mening gezien de voorgeschiedenis, voldoende op de hoogte bent van deze mogelijkheid. Ik deel uw kritiek dus niet. Ik heb u tevens aangegeven dat indien u wederom niet tevreden bent over mijn dienstverlening (wij hebben reeds in de zaak [klaagster]/A een discussie gehad) en u geen vertrouwen meer heeft in mij, dat u een andere advocaat kunt benaderen. U liet mij daarop weten dat u helemaal niemand vertrouwt en maakte ik op dat u desalniettemin met mij wenst door te gaan.

1.9 Bij e-mail van 24 maart 2014 aan verweerster heeft klaagster onder meer geschreven:

Jammer dat u mijn opmerking als kritiek beschouwd. Maar volgens mij is er niks mis mee als u mij weer had geïnformeerd over de mogelijkheid om ook in de huidige situatie voorlopige voorzieningen aan te vragen. Ik ben van mening dat het niet aan u ligt om te beslissen als ik wel of niet op de hoogte ben van de mogelijkheid tot het vragen van voorlopige voorzieningen. Daarmee gaat u volgens mij voorbij aan uw taak als advocaat.

(…)

Klopt dat we eerder een discussie hadden met betrekking tot de A/[klaagster] zaak. Ook toen reageerde u op een voor mij onprettige wijze. Uw opmerking dat ik een andere advocaat kan benaderen vind ik neerbuigend.

1.10 Bij e-mail van 25 maart 2014 aan klaagster heeft verweerster geschreven:

Dank voor het aangeven van uw visie in deze. We verschillen kennelijk van mening op een aantal punten. Het is mijn plicht als advocaat om u te wijzen op de mogelijkheid van het benaderen van een andere advocaat indien zo’n situatie zich voordoet. Het is geenszins de bedoeling geweest neerbuigend over te komen.

 Ik verzoek u vriendelijk te reageren op de concepten die ik u per mail heb toegezonden. Tevens verzoek ik u mij uw verhinderdata toe te zenden.

1.11 Bij brief van 3 april 2014 aan verweerster heeft klaagster verweerster meegedeeld niet langer gebruik te willen maken van haar diensten en een andere advocaat te zullen benaderen. Tevens heeft klaagster aangekondigd de onderhavige klacht te zullen indienen.

1.12 Bij brief van 11 april 2014 aan de deken heeft klaagster haar klacht over verweerster kenbaar gemaakt.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:

a) heeft verzuimd voorlopige voorzieningen ten behoeve van klaagster aan te vragen;

b) klaagster, in reactie op de opmerkingen van klaagster over de nalatigheid van verweerster, neerbuigend en onprofessioneel heeft bejegend.

3 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

3.1 Klaagster verwijt verweerster dat zij heeft verzuimd voorlopige voorzieningen ten behoeve van klaagster aan te vragen. Uit de hiervoor onder 1.3 tot en met 1.5 omschreven feiten en omstandigheden blijkt dat verweerster op verzoek van klaagster een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen in juli 2013 had opgesteld en ingediend. Op verzoek van klaagster is dit verzoek in  september 2013 weer ingetrokken. Vervolgens heeft de (toenmalige) echtgenoot van klaagster een echtscheidingsverzoek ingediend. Namens klaagster heeft verweerster in december 2013 een verweerschrift ingediend. In maart 2014 heeft klaagster contact met verweerster opgenomen om te informeren naar de stand van zaken. Omdat bij klaagster financiële nood bestond, heeft verweerster opnieuw een verzoekschrift tot het treffen van een voorlopige voorziening opgesteld. Tot indiening daarvan is het niet gekomen, omdat klaagster zich tot een andere advocaat heeft gewend. In zoverre mist de klacht derhalve feitelijke grondslag. Voor zover klaagster bedoeld heeft te stellen dat verweerster klaagster eerder had moeten informeren over de mogelijkheid van een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen toen haar (ex) partner de echtscheidingsprocedure in oktober 2013 startte, heeft klaagster naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende gesteld dat daarvoor aanleiding bestond.  Zo is niet gesteld of gebleken dat klaagster tussen september 2013 en maart 2014 aan verweerster heeft laten weten dat zij in financiële nood zat waaruit verweerster had kunnen afleiden dat een spoedvoorziening op dat vlak geboden was. Het klachtonderdeel is mitsdien kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

3.2 Volgens klaagster heeft verweerster haar neerbuigend en onprofessioneel bejegend onder meer toen zij verweerster erop aanspraak dat zij contact had gehad met de wederpartij over de kinderalimentatie. De stukken van het dossier bieden daarvoor geen feitelijke aanknopingspunten. Klaagster heeft haar stelling ook niet met concrete voorbeelden onderbouwd. Mogelijk heeft klaagster de reactie van verweerster op de door haar geuite kritiek als onprettig ervaren, maar dat is niet genoeg om van een tuchtrechtelijk laakbare bejegening door verweerster te kunnen spreken. Ook dit klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, plaatsvervangend  voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 26 september 2014.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 26 september 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster  

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.