Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-12-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:391

Zaaknummer

14-75

Inhoudsindicatie

Regel 24. Voorlichting over peiljaarverlegging. Niet gebleken van aanwijzingen waaruit verweerster een zodanig aanzienlijke terugval in inkomen van klaagster had moeten afleiden, dat de mogelijkheid van peiljaarverlegging aan de orde had dienen te komen.

Uitspraak

Eindbeslissing van 22 december 2014

in de zaak 14-75

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 14 mei 2014 met kenmerk […], door de raad ontvangen op 19 mei 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 juni 2014 in aanwezigheid van zowel klaagster als verweerster. De raad heeft vervolgens op 25 augustus 2014 een tussenbeslissing genomen en de zaak naar de zitting verwezen voor heropening van de mondelinge behandeling, teneinde nog eens nauwkeurig de verschillende momenten af te stappen waarop misschien voor verweerster aanleiding had moeten bestaan om, in het licht van de bestaande regelgeving voor gefinancierde rechtshulp, de financiële situatie van klaagster meer specifiek onder de loep te nemen. Kopie van deze tussenbeslissing is aan deze beslissing gehecht en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

1.3    De behandeling van de klacht heeft opnieuw plaats gevonden ter zitting van de raad van 3 november 2014 door de raad in andere samenstelling. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, en hetgeen ter zitting is verklaard, naast hetgeen reeds in de aangehechte tussenbeslissing onder 2 is gerelateerd, van het volgende uitgegaan.

2.2    Klaagster heeft desgevraagd verklaard dat zij eerst in oktober 2012 bekend is geworden met de mogelijkheid van peiljaarverlegging. Dat was toen haar huidige advocaat, die vanaf 2010 steeds op toevoegingsbasis voor klaagster werkzaam was, haar vroeg waarom zij al die tijd de advocaatkosten had betaald.

2.3    Klaagster heeft verklaard dat zij in het intakegesprek al aan verweerster heeft verteld dat haar inkomen over 2008 lager was dan in de voorgaande jaren.

Verweerster heeft verklaard dat klaagster in het intakegesprek niet heeft gezegd dat haar inkomen over 2008 tegen viel. In dat gesprek ging de aandacht volledig uit naar de omgang en het gezag over de baby. Klaagster was niet gehuwd, zij kwam niet voor een echtscheiding. Kinderalimentatie was op dat moment geen issue.

Blijkens de aantekeningen op het intakeformulier ontbraken op dat moment actuele inkomensgegevens, en heeft klaagster toen alleen de belastingaangifte over 2005 met een vermeld verzamelinkomen van € 45.498,00 overhandigd. Op het intakeformulier staat onder ‘Overige’ tevens vermeld dat er een vordering was op de wederpartij van circa € 49.000,00 wegens een lening. Die vordering is in mei 2012 door de rechtbank toegewezen tot een bedrag van circa € 33.000,00, maar bleek later oninbaar.

Tegenover deze vordering stond volgens verklaring van klaagster ter zitting een aanslag van de belastingdienst ad circa € 25.000,00 over 2007. Zij heeft die in 2009 betaald.

2.4    Eerst begin 2009 is in de contacten tussen klaagster en verweerster de behoefte aan kinderalimentatie ter sprake gekomen.

Verweerster heeft verklaard dat zij in die periode heel geregeld telefonisch contact met klaagster heeft gehad en daarin heeft aangedrongen op gegevens waaruit haar inkomen en kosten bleken. Klaagster heeft dat niet weersproken. Zij heeft verklaard dat zij in die tijd nog in de war was van de omgangsregeling en niet in staat was om de gevraagde informatie aan verweerster te sturen.

2.5    Verweerster heeft verklaard dat zij het concept-verzoekschrift kinderalimentatie niet in haar dossier terug heeft kunnen vinden. Het was een zeer ruwe versie, die bedoeld was om klaagster te activeren om met gegevens te komen.

2.6    Verweerster heeft in haar mail van 25 mei 2009 nogmaals aangedrongen op financiële gegevens. Die mail luidde als volgt: “LIEVE BESTE MEVROUW [A], WILT U HEEL ALSTUBLIEFT DE GEVRAAGDE FINANCIELE STUKKEN EN KOSTENBEWIJSSTUKKEN OPSTUREN? DAN KAN IK DE ALIMENTATIEPROCEDURE OP GANG BRENGEN. HOEVEEL EURO HEEFT U TOT NU TOE VAN MUNGROOP ONTVANGEN?”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:

a)    heeft verzuimd om klaagster de juiste juridische procedures te laten volgen als gevolg waarvan klaagster ten onrechte voor verweersters werkzaamheden heeft betaald;

b)    heeft verzuimd gedragsregel 24 toe te passen;

c)    opzettelijk onjuiste informatie heeft gegeven over gefinancierde rechtshulp en de belangen van klaagster zodoende niet goed heeft behartigd.

4    VERWEER

4.1    De klacht is tardief. De bijstand aan klaagster is eind 2009 geëindigd, maar klaagster heeft eerst begin 2013 geklaagd.

4.2    In het intakegesprek is de mogelijkheid van gefinancierde bijstand onderzocht. Gelet echter op het inkomen over het peiljaar 2006 dat door klaagster geschat werd op ongeveer gelijk aan dat over 2005, te weten € 45.000,00, en de omstandigheid dat klaagster kort voordat zij bij verweerster kwam nog op betalende basis was bijgestaan  door haar vorige advocaat en mediator, mocht verweerster er vanuit gaan dat klaagster niet voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking kwam.

4.3    Er bestond geen enkele aanleiding om te vermoeden dat een peiljaarverlegging wel tot een toevoeging zou leiden. Ook later heeft klaagster geen informatie ter beschikking gesteld die een aanvraag zou rechtvaardigen.

5    BEOORDELING

5.1    Klaagster heeft aannemelijk gemaakt dat zij niet eerder dan in oktober 2012 bekend werd met het fenomeen peiljaarverlegging. Haar klacht dat verweerster die mogelijkheid niet met haar heeft verkend dateert van 25 februari 2013. Dat is ongeveer 4 maanden later. De klacht is dan ook niet te laat ingediend. Klaagster is in haar klacht ontvankelijk.

5.2    Regel 24 lid 1 en 3 van de Gedragsregels luidt:

1.    Tenzij een advocaat goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp, is hij verplicht met zijn cliënt bij het begin van de zaak en telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen.

2.     …

3.    Wanneer de cliënt mogelijk in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtshulp en niettemin verkiest daarvan geen gebruik te maken, dient de advocaat dat schriftelijk vast te leggen.

5.3    Toen klaagster zich in november 2008 tot verweerster wendde was dat voor omgang en gezag. Later, begin 2009, is daar de kwestie van de kinderalimentatie bij gekomen.

5.4    De vraag die de raad allereerst heeft te beantwoorden is of verweerster er in november 2008 van uit kon gaan dat klaagster niet voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking kwam.

5.5    Voor eenoudergezinnen gold destijds een inkomensnorm van maximaal € 32.400,00 bruto in het peiljaar 2006. Blijkens verweersters notities op het intakeformulier had klaagster volgens haar eigen opgave in dat peiljaar en het jaar daaraan voorafgaand ongeveer € 45.000,00 verdiend. De toen laatst bekende belastingaanslag was die over 2005. Tegenover klaagsters verklaring dat zij in het intakegesprek aan verweerster heeft verteld dat haar inkomen over 2008 beduidend lager zou uitvallen staat de ontkenning van verweerster dat klaagster dat toen zo heeft verteld. Gelet op de aantekening op het intakeformulier ‘inkomensgegevens ontbreken’ acht de raad het meer aannemelijk dat klaagster toen geen bijzonderheden heeft vermeld omtrent haar inkomenspositie in dat jaar dan dat zij dit wel heeft gedaan.

5.6    Mede in aanmerking genomen de vordering die klaagster toen volgens haar eigen opgave had op haar ex-partner is de raad dan ook van oordeel dat verweerster er in november 2008 vanuit mocht gaan dat klaagster niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking kwam. Er is de raad niet gebleken dat verweerster toen aanwijzingen had of behoorde te hebben dat klaagsters inkomen sedert het peiljaar 2006 in zodanige mate in inkomen achteruit was gegaan dat een verzoek om peiljaarverlegging aan de orde diende te komen.

5.7    Die laatste aanwijzingen had verweerster nog steeds niet toen  begin 2009 klaagster haar behoefte aan kinderalimentatie aan de orde stelde. De raad begrijpt uit klaagsters verklaring dat zij in die periode erg in de war was van alle perikelen rond de omgang en niet in staat was om de gevraagde financiële gegevens omtrent inkomsten en kosten aan verweerster te verstrekken. Dat betekent dat verweerster ondanks haar herhaalde telefonische en schriftelijke indringende verzoeken om informatie zich geen mening heeft kunnen vormen over de werkelijke inkomenspositie van klaagster. Niet is gebleken van aanwijzingen waaruit verweerster een zodanig aanzienlijke terugval in inkomen van klaagster had moeten afleiden, dat de mogelijkheid van peiljaarverlegging aan de orde diende te komen. Aan verweerster kan dan ook niet worden verweten dat zij de mogelijkheid van peiljaarverlegging toen niet met klaagster heeft besproken, laat staan dat haar kan worden verweten dat zij klaagster opzettelijk onjuiste informatie over gefinancierde rechtshulp heeft gegeven.

BESLISSING

De raad van discipline:

Klaagster is in haar klacht ontvankelijk.

De klacht van klaagster tegen verweerster is in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, E. Bige, J.R.O. Dantuma en C.J. Lunenberg-Demenint, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 december 2014.

griffier    voorzitter