Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-10-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2014:277
Zaaknummer
14-258NH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij in verband met de wijze waarop verweerder zich jegens (de advocaat van) klaagster en de deken heeft gedragen onder meer in verband met de executie van een vonnis. Niet is gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder.
Uitspraak
Beslissing van 16 oktober 2014
in de zaak 14-258NH
naar aanleiding van de klacht van:
mevrouw
klaagster
gemachtigde:
de heer
tegen:
mr.
advocaat te
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 15 september 2014 met kenmerk td/np/13-007, door de raad ontvangen op 16 september 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Op 11 juli 2012 heeft een deurwaarder in opdracht van verweerder het vonnis betekend aan klaagster van een kantonprocedure die speelde tussen zijn cliënt en klaagster, waarbij onder meer een bedrag van € 312,50 aan nasalaris wordt gevorderd.
1.3 De advocaat van klaagster vraagt op 12 juli 2012 aan verweerder waar het bedrag aan nasalaris op is gebaseerd. Op 16 juli 2012 informeert verweerder bij de deurwaarder hoe de nakosten zijn berekend.
1.4 De deurwaarder geeft op 19 juli 2012 de gevraagde toelichting aan verweerder. Op 29 augustus 2012 geeft verweerder de deurwaarder opdracht de incasso te staken.
1.5 Bij brief van 2 januari 2013 verzoekt de zoon van klaagster namens klaagster aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een antwoord van verweerder te verkrijgen ten aanzien van de berekening van het nasalaris en tevens na te gaan of een vordering van nasalaris ad € 312,50 terecht, en zo ja, correct is.
1.6 De deken bericht klaagster op 7 januari 2013 als volgt: "Naar aanleiding van uw brief (…) heb ik telefonisch contact opgenomen met [verweerder]. [Verweerder] zal informeren bij de deurwaarder en u vervolgens berichten."
1.7 De deken schrijft op 22 januari 2013 in aanvulling op zijn eerdere bericht aan klaagster dat in kantongerechtsprocedures geen nasalaris verschuldigd is.
1.8 Klaagster laat vervolgens aan de deken weten de kwestie tuchtrechtelijk te willen laten onderzoeken. Op 25 februari 2013 stuurt verweerder een e-mail aan de deken waarin hij onder meer het volgende schrijft: "Ik heb het vonnis aan de deurwaarder gezonden met het verzoek dit ten uitvoer te leggen. Kennelijk heeft de deurwaarder zelfstandig (ik heb daarvoor geen opdracht gegeven) nakosten in rekening gebracht. Hoe die kosten zijn berekend weet ik niet (…)."
1.9 Op 26 februari 2013 stuurt de deken het bericht van verweerder van de dag ervoor aan klaagster door. Hij komt tot het oordeel dat omdat het betekeningsexploot van 11 juli 2012 niet door verweerder maar door de deurwaarder is opgesteld, zijns inziens verweerder jegens klaagster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
1.10 Op 8 juli 2014 meldt klaagster alsnog een klacht tegen verweerder in te willen dienen. In het kader van het onderzoek in de onderhavige tuchtprocedure, zet verweerder in zijn brief van 5 augustus 2014 aan de deken onder meer uiteen dat hij op 16 juli 2013 het onder 1.3 en 1.4 beschreven informatieverzoek aan de deurwaarder had gedaan.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) niet de waarheid heeft gesproken tegen de deken;
b) een toezegging aan de deken niet is nagekomen;
c) brieven van de advocaat van de wederpartij heeft genegeerd;
d) de deurwaarder niet heeft gecorrigeerd wanneer deze willens en wetens te hoge nakosten in rekening heeft gebracht;
e) bij voortduring heeft aangetoond maling te hebben aan zowel de deken als de (advocaat van de) wederpartij.
3 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel b), c), d) en e)
3.1 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2 De voorzitter stelt voorop dat nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klaagsters wederpartij heeft te gelden de door het hof van discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
3.3 Er bestaat tussen klager en verweerder geen onduidelijkheid over de voorgedane feiten. De discussie beperkt zich tot het al dan niet moeten verbinden van (tuchtrechtelijke) aan het handelen van verweerder. In het onderhavige geval is de voorzitter noch uit de stukken noch anderszins gebleken dat verweerder de hiervoor bedoelde hem toekomende ruime mate van vrijheid te buiten is gegaan dan wel zich in enig ander opzicht niet heeft gedragen zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Niet is gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder door niet rechtstreeks aan klaagster te reageren maar dit via de deken te doen. Het feit dat verweerder de deken pas gedurende het onderzoek in onderhavige procedure meldt hoe de nakosten zijn berekend, maakt dit niet anders. Evenmin is gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder door niet direct te reageren op een brief van de advocaat van klaagster en door aan de deurwaarder opdracht te geven tot executie van het vonnis. Bovendien is niet komen vast te staan dat verweerder expliciet aan de deurwaarder opdracht heeft gegeven tot de executie van nakosten.
3.4 Het bovenstaande brengt met zich mee dat klachtonderdelen b), c), d) en e) kennelijk ongegrond worden verklaard.
Ad klachtonderdeel a)
3.5 Klaagster stelt dat verweerder tegen de deken heeft gelogen i) door in januari 2013 aan de deken toe te zeggen bij de deurwaarder te zullen informeren naar de berekening van de nakosten en ii) in februari 2013 aan de deken te schrijven niet te weten hoe de kosten zijn berekend, terwijl hij al in juli 2012 hierover contact heeft gehad met de deurwaarder. Uit het dossier is niet komen vast te staan dat verweerder niet de waarheid heeft gesproken tegen de deken omtrent zijn bekendheid met de wijze van berekening van nakosten door de deurwaarder. Ten aanzien van dit klachtonderdeel verklaart verweerder in zijn brief van 8 augustus 2014 als volgt: "Omdat de deurwaarder voorts aangaf dat de nakosten na bezwaar (…) zouden worden geschrapt en ik er van uitging dat het [klaagster] daarom te doen was, heb ik de zaak als afgedaan beschouwd. Ik heb het bericht van de deurwaarder gearchiveerd en ben het vervolgens vergeten." Deze verklaring van verweerder over de gang van zaken is naar het oordeel van de voorzitter begrijpelijk en niet onaannemelijk. Klachtonderdeel a) is derhalve eveneens kennelijk ongegrond.
3.6 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, kennelijk ongegrond moet worden verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 16 oktober 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 16 oktober 2014 per aangetekende post verzonden aan:
- klaagster
en per gewone post aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.