Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-07-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2014:302
Zaaknummer
13-296
Inhoudsindicatie
Klacht betreffende optreden advocaat wederpartij ongegrond – vrijheid van handelen.
Uitspraak
Beslissing van 28 juli 2014
in de zaak 13-296
naar aanleiding van de klacht van:
mevrouw M
klaagster
tegen
mr. B
Advocaat te S.
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 2 december 2013, door de raad ontvangen op 3 december 2013, heeft de deken van de orde van advocaten van Midden Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 juni 2014 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de onder 1.1. genoemde brief van de deken van de orde van advocaten te Midden-Nederland met de daaraan gehechte producties 1 tot en met 7, zoals vermeld op de inventarislijst
- de brief van klaagster , bij de Raad binnengekomen op 23 mei 2014.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 De advocaat van klaagster heeft op 22 februari 2013 een brief gestuurd naar de wederpartij van klaagster, betrekking hebbend op haar rechtspositie nadat zij in 2008 als au pair werkzaam is geweest. De advocaat van klaagster verzocht de wederpartij binnen 2 weken na 22 februari 2013 te reageren.
2.3 Verweerder heeft op deze brief gereageerd bij brief gedateerd 15 maart 2013. In deze reactie zette verweerder het standpunt van zijn cliënt uiteen. Onder meer werd aangezegd dat een kort geding tot afgifte van een door de au pair in gebruik zijnde auto zou worden gevoerd, wanneer niet zou zijn voldaan aan de voorwaarde dat de auto aan cliënt zou worden afgeleverd. Een proces verbaal van aangifte van diefstal/vermissing van een, aan de au pair in gebruik gegeven, auto werd met deze brief meegezonden.
2.4 Nadat op deze brief door de advocaat van klaagster was gereageerd bij brief gedateerd 22 maart 2013, diende de wederpartij van klaagster op 12 april 2013 middels zijn gemachtigde een klacht in bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam.
2.5 Op 22 mei 2013 diende klaagster de onderhavige klacht in bij de deken van de orde van advocaten te Amsterdam. Deze werd voor behandeling naar de deken van de orde van advocaten te Midden Nederland verwezen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:
a) klaagster niet serieus neemt;
b) niet (tijdig) reageert op brieven van haar advocaat;
c) klaagster intimideert door het instellen van een klacht tegen haar advocaat en zich daarbij bedient van leugenachtige beweringen en het geven van een verkeerde voorstelling van zaken;
d) te dreigen met rechtsmaatregelen als geen gehoor wordt gegeven aan een sommatie;
e) klaagster te betichten van diefstal van een fiets en van een auto.
4 VERWEER
Verweerder stelt niet klachtwaardig te hebben gehandeld. Hij beroept zich op zijn vrijheid zijn cliënt bij te staan op de wijze die hem goeddunkt.
5 BEOORDELING
5.1. Het is vaste jurisprudentie van het hof dat bij de beoordeling van een klacht over het optreden van de advocaat van de tegenpartij ervan behoort te worden uitgegaan, dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt, en dat deze vrijheid niet ten gunste van een tegenpartij mag worden beknot. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
5.2. De gedragingen waarover in de klachtonderdelen (a), (b) en (d) wordt geklaagd, kunnen niet als tuchtrechtelijk laakbaar gedrag worden aangemerkt. Binnen de hiervoor omschreven vrijheid is niet geboden dat de advocaat er blijk van geeft de wederpartij serieus te nemen. De advocaat dient zich niet onnodig grievend uit te laten waarvan overigens in dit verband niet is gebleken. Ook behoeft de advocaat niet steeds of tijdig te reageren op brieven. Voorts behoort het juist tot de vrijheid en soms ook tot de opdracht van de advocaat om rechtsmaatregelen aan te kondigen, wanneer aan een sommatie geen gevolg wordt gegeven. Deze klachten kunnen binnen de in deze zaak aan de orde zijnde context derhalve niet tot een tuchtrechtelijke veroordeling leiden. Klachtonderdelen (a), (b) en (d) zijn daarmee ongegrond.
5.3. Ter zake van klachtonderdeel (c) geldt dat het tot de vrijheid van een ieder die daarbij belang kan hebben behoort, een klacht in te dienen over het gedrag van een advocaat. Verweerder mocht dus, op verzoek van zijn cliënt, een klacht indienen tegen de advocaat van klaagster, zoals klaagster de mogelijkheid heeft een klacht in te dienen jegens verweerder. Klaagster kan zich hierdoor geïntimideerd hebben gevoeld, maar dit doet aan de aan verweerder toekomende vrijheid en verantwoordelijkheid om namens zijn cliënt op te treden niet af. Dat verweerder zich in de (klachten) procedure heeft bediend van leugenachtige beweringen en een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven en daarmee buiten de in onderdeel 5.1. aangeduide begrenzing is getreden, is onvoldoende komen vast te staan. Dit betekent dat klachtonderdeel (c) ongegrond is.
5.4. Verweerder mag gezien de bovenstaande normstelling geen feiten poneren waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij onjuist zijn. Vast staat dat verweerders cliënt aangifte heeft gedaan van diefstal omdat de aan klaagster ter beschikking gestelde auto, die eigendom van zijn cliënt was, met de sleutels was verdwenen. Volgens die aangifte heeft verweerder zijn cliënt geadviseerd die aangifte te doen. Daarmee heeft verweerder nog niet gesteld dat klaagster diefstal heeft gepleegd van een auto of een fiets. Dit betekent dat klachtonderdeel (e) ongegrond is.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, B.E.J.M. Tomlow, J.H. Brouwer, P.J.F.M. de Kerf, leden, bijgestaan door mr. P.H. Burger als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 juli 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 28 juli 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
en per gewone post aan:
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden Nederland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.