Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-05-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:239

Zaaknummer

71/13

Inhoudsindicatie

 Terecht heeft de voorzitter geoordeeld dat de stelling dat de advocaat van de wederpartij zich schuldig heeft gemaakt aan misbruik van procesrecht niet is komen vast te staan. Ook komt aan klager niet het recht toe zich te beklagen over het feit dat gelden die hij op de derdenrekening van het kantoor van de advocaat van de  wederpartij heeft gestort ten behoeve van die partij, door die advocaat worden verrekend met diens declaraties voorzover zijn cliënt daarmee instemt. Verzet is ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 23 mei 2014

in de zaak 71/13

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 26 juli 2013 op de klacht van:

 

de heer [    ]

klager

 

tegen:

1.    mr. [    ]

en

2.    [    ] Advocaten N.V.

verweerders

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 27 juni 2013 met kenmerk 44/13/09, door de raad ontvangen op 28 juni 2013, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    Bij beslissing van 26 juli 2013 heeft de  voorzitter van de raad de klacht kennelijk niet ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 31 juli 2013 is verzonden aan klager.

1.3    Bij brief van 6 augustus 2013 per fax op dezelfde datum aan de raad gezonden, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 21 maart 2014 in aanwezigheid van klager en verweerder sub 1, die mede namens verweerder sub 2 is verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5    De raad heeft kennisgenomen van

-    de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

-    het verzetschrift van klager d.d. 6 augustus 2013.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt.

 

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder sub 1 zich schuldig heeft gemaakt aan misbruik van procesrecht door in zijn eigen belang te procederen op naam van zijn cliënte terwijl hij wist dat de procedure kansloos was. Bovendien heeft verweerder sub 1 ten onrechte zijn declaraties verrekend met het bedrag van € 100.000,00 dat klager op de derdenrekening van verweerder sub 2 had gestort. Deze wijze van verrekening wordt ook aan verweerder sub 2 verweten. Bovendien verwijt klager verweerder sub 1 dat hij zich niet heeft gehouden aan de afspraak van 26 april 2006 om een nadere overeenkomst te sluiten waarin ook het pensioen zou worden geregeld.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat:

de voorzitter van de raad klager ten onrechte kennelijk niet ontvankelijk heeft verklaard in zijn klachten. Klager heeft eerst rond september 2012, via zijn kinderen, vernomen dat het door hem betaalde bedrag van € 100.000,00 niet aan zijn ex-echtgenote ten goede was gekomen maar aan verweerders. Klager was dit bedrag aan zijn ex echtgenote verschuldigd en niet aan verweerders. Wat zijn ex-echtgenote met het bedrag zou gaan doen is geheel en al haar zaak. De kern van de klacht, waar de voorzitter aan voorbij is gegaan, is dat verweerder sub 1 en indirect verweerder sub 2 ten onrechte de werkzaamheden van verweerder sub 1 in rekening hebben gebracht aan de ex-echtgenote van klager voor een procedure buiten de wet om. Omdat het de bedoeling was dat het bedrag aan zijn ex-echtgenote zou toekomen, meent klager dat hij wel degelijk een belang heeft. Voorts heeft verweerder sub 1 zich op verscheidene punten niet aan de overeenkomst van 26 april 2006 gehouden, die een einde had moeten maken aan de procedures. Het einde van de procedures was derhalve voorwaardelijk en niet definitief. Bovendien kunnen verweerders zich nog steeds adequaat verweren. Misbruik van procesrecht is zo ernstig dat daar geen termijn voor kan worden gesteld.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerders handhaven hetgeen zij in de correspondentie met de deken hebben aangevoerd. Het is niet zinvol om in verzet te herhalen wat reeds in eerdere stukken is gesteld. De procedure tegen de ex-echtgenote was geen kansloze procedure. Het standpunt van verweerder sub 1 was zeer goed verdedigbaar. Bovendien heeft verweerder sub 1 zijn declaratie, in overleg met zijn cliënte, gematigd.

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt vast dat klager heeft aangevoerd dat hij tot 2012 heeft gewacht met het indienen van een klacht omdat toen eerst duidelijk werd dat het door hem ten behoeve van zijn ex-echtgenote betaalde bedrag van € 100.000,00 was gebruikt om de declaraties van verweerder sub 1 te betalen. De raad is van oordeel dat de voorzitter terecht heeft overwogen dat klager te lang heeft gewacht met het indienen van een klacht, nu het om nota’s uit 2006 gaat, gericht aan de ex-echtgenote van klager, terwijl bovendien de procedure tegen de ex-echtgenote van klager door middel van een vaststellingsovereenkomst van 26 april 2006 was geëindigd. Verweerders hoefden er (in 2012) geen rekening mee te houden dat hun handelen alsnog aan de tuchtrechter zou worden voorgelegd. Terecht heeft de voorzitter dan ook klager in zijn klachten kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Dit lot treft ook de klacht tegen verweerder sub 2, omdat het om hetzelfde feitencomplex en dezelfde klacht gaat.

5.2    Ten overvloede overweegt de raad hierbij dat ook als de raad van oordeel zou zijn dat de klachten niet te laat zijn ingediend, deze ook geen doel zouden treffen. De betaling is wel degelijk ten goede gekomen van de ex-echtgenote van klager. Dat zij vervolgens kennelijk besluit om hiermee betalingen te doen aan haar advocaat maakt dat niet anders. De raad sluit zich aan bij de conclusie van de voorzitter dat klager met deze verrekening niets te maken heeft. Om die reden zou de klacht ongegrond zijn. Bovendien heeft klager erkend dat het zijn ex-echtgenote vrij stond zelf te bepalen wat zij met het geld wilde doen. Blijkbaar heeft zij haar advocaat daarvan willen betalen.

5.3    De raad is van oordeel dat het onderzoek in verzet niet heeft geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter van de raad, waarmee de raad zich verenigt.

5.4    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs.  M.E. Derix, M.L.C.M. van Kalmthout, H.J.P. Robers, G.J. van der Veer, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 mei 2014.

 

griffier                                                           voorzitter                           

 

Deze beslissing is in afschrift op 26 mei 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.