Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-05-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2014:121
Zaaknummer
ZWB 276 - 2013
Inhoudsindicatie
De inschatting dat klaagster er bij verdere vervolging niet beter van af zou komen, op grond waarvan verweerder tot zijn advies om in te stemmen met de -tijdens de TOM-zitting gehalveerde- transactie is gekomen is niet onbegrijpelijk, aangezien verwacht mag worden dat de Officier van Justitie ter zitting bij de politierechter een hogere straf zal eisen dan in het kader van het transactievoorstel is neergelegd. Niet gebleken dat verweerder ongeoorloofde druk heeft uitgeoefend op klaagster om met het transactievoorstel akkoord te gaan.
Inhoudsindicatie
Klacht ongegrond.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing van 19 mei 2014
in de zaak ZWB 276-2013
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 13 september 2013 met kenmerk K 13-070, door de raad ontvangen op 16 september 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 maart 2014 in aanwezigheid van klaagster en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief van de deken d.d. 13 september 2013, met bijlagen;
- de brief van klaagster d.d. 20 januari 2014, met bijlage.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een strafzaak. Klaagster werd verdacht van mishandeling van een ambulancemedewerkster. Verweerder heeft klaagster na haar aanhouding op verzoek van de moeder van klaagster als voorkeursadvocaat op het politiebureau bezocht.
2.2 Klaagster werd opgeroepen voor een TOM-zitting d.d. 5 maart 2013. Verweerder heeft bij brief van 4 maart 2013 verklaringen van klaagster en de moeder van klaagster aan de Officier van Justitie gezonden. Verweerder heeft klaagster tijdens de TOM-zitting bijgestaan. Tijdens de zitting werd klaagster een afdoeningvoorstel van 40 uren taakstraf aangeboden. Verweerder heeft klaagster tijdens de schorsing van de zitting geadviseerd akkoord te gaan met voorstel. Klaagster heeft het voorstel vervolgens geaccepteerd.
2.3 Klaagster heeft na de acceptatie haar bedenkingen bij het accepteren van het voorstel geuit. Verweerder heeft klaagster bij brief d.d. 27 maart 2013 bericht dat klaagster er naar zijn mening verstandig aan had gedaan om het voorstel te accepteren. Hij heeft klaagster voorgehouden dat zij alsnog de mogelijkheid had om de straf niet uit te voeren, waarna vervolging zou plaatsvinden en zij voor de politierechter zou dienen te verschijnen.
3 klacht
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder klaagster onvoldoende deskundig heeft bijgestaan, hetgeen blijkt uit het volgende:
1. verweerder heeft klaagster bewogen om naar de TOM- zitting te gaan door te stellen dat zij er na die zitting een nachtje over mocht slapen voordat ze een beslissing moest nemen, terwijl klaagster liever haar verhaal had uitgelegd aan de politierechter;
2. tijdens de zitting is klaagster door verweerder onder druk gezet om haar handtekening te zetten onder een voorstel waarbij zij zich akkoord verklaarde met een taakstraf;
3. door onjuiste informatie van verweerder aan klaagster is vervolgens de verzettermijn verstreken;
4. toen klaagster een dag na de zitting contact opnam met verweerder omdat zij besefte dat zij een verkeerde beslissing had genomen, had verweerder het dossier reeds vernietigd;
5. verweerder heeft klaagster onbeschoft te woord gestaan;
6. verweerder heeft geweigerd met klaagster mee te gaan naar het intakegesprek bij de reclassering.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft klaagster tijdens de schorsing van de TOM-zitting voorgehouden dat al bereikt was dat het eerste voorstel van 80 uren was teruggebracht naar 40 uren werkstraf en dat hij zich afvroeg of bij de politierechter een positiever resultaat te verwachten viel. Bewijstechnisch lag een strafrechtelijke veroordeling namelijk voor de hand. Klaagster wenste bovendien de psychische druk van een zitting te voorkomen, terwijl een eventuele veroordeling ook voor wat betreft de justitiële documentatie nadeliger zou kunnen zijn. Om die reden heeft verweerder klaagster geadviseerd akkoord te gaan met het voorstel. Verweerder heeft geen druk op klaagster uitgeoefend.
4.2 Het is juist dat verweerder tegen klaagster heeft gezegd dat het OM weleens een dag bedenktijd geeft. Verweerder heeft echter niet gezegd dat dit standaard is. In het geval van klaagster werd deze gelegenheid niet geboden. Klaagster had te maken met een parketsecretaris die zich vrij ‘stevig’ opstelde.
4.3 Klaagster had tijdens de voorbespreking aangegeven eventueel met een beperkte taakstraf te kunnen leven. Zij had ook aan een medewerker van de reclassering laten weten beperkt tot werken in staat te zijn. Verweerder heeft tijdens de TOM-zitting aangedrongen op een voorwaardelijk sepot, maar de parketsecretaris zag dit niet als optie.
4.4 Klaagster heeft het voorstel vrijwillig geaccepteerd. Verweerder heeft enkel een adviserende rol gehad. Klaagster heeft kennelijk achteraf spijt gekregen van de acceptatie van het voorstel. Klaagster had kunnen volstaan met niet aan de voorwaarden te voldoen, waarna vervolging zou volgen, waarmee hetzelfde resultaat was bereikt als wanneer klaagster het voorstel direct had geweigerd.
4.5 Het is juist dat klaagster haar persoonlijke verhaal wilde toelichten. Zij heeft hiertoe tijdens de TOM-zitting voldoende gelegenheid gehad. Dit heeft ook geleid tot halvering van het voorstel.
4.6 Een verzettermijn geldt alleen in het kader van een strafbeschikking, niet in geval van een TOM-zitting.
4.7 Verweerder heeft na enige tijd in de archiveringsfase enkel het zaaksproces-verbaal laten vernietigen. Hiervoor geldt geen bewaarplicht. Dit stuk is overigens op te vragen bij het arrondissementsparket.
4.8 Verweerder heeft klaagster met alle geduld willen helpen. Hij heeft haar nooit onheus bejegend.
4.9 Verweerder heeft inderdaad geweigerd om na afloop van de strafzaak haar te vergezellen bij het intakegesprek met de reclassering. Dit behoort niet tot de taak van een advocaat in een strafzaak en viel niet onder de verleende toevoeging.
5 BEOORDELING
5.1 De klachtonderdelen 1 tot en met 3 hebben betrekking op het verloop van de TOM-zitting. Vast staat dat verweerder klaagster heeft geadviseerd om naar de TOM-zitting te gaan en in te stemmen met de door het OM tijdens die zitting aangeboden transactie. Zekerheid omtrent de afloop van een zaak heeft een advocaat nooit, zodat hij bij zijn advisering dient af te gaan op een risicoanalyse. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij in redelijkheid tot zijn advies heeft kunnen komen. De inschatting dat klaagster er bij verdere vervolging niet beter van af zou komen, op grond waarvan verweerder tot zijn advies om in te stemmen met de - tijdens de TOM-zitting gehalveerde - transactie is gekomen, is niet onbegrijpelijk, aangezien verwacht mag worden dat de Officier van Justitie ter zitting bij de politierechter een hogere straf zal eisen dan in het kader van het transactievoorstel is neergelegd. Het moge zo zijn dat klaagster het advies van verweerder heeft opgevolgd omdat hij advocaat is, dit betekent niet dat door verweerder in die hoedanigheid ongeoorloofde druk op klaagster is uitgeoefend. Hiervan is de raad niet gebleken. Bovendien stelt verweerder terecht dat de instemming van klaagster niet onherroepelijk was, aangezien bij niet voldoening aan de voorwaarden alsnog tot vervolging zou worden overgegaan. Voor zover de klacht betrekking heeft op het laten verlopen van een verzettermijn, berust deze op een kennelijke misvatting, aangezien tegen een transactie geen verzet open staat. Dit geldt enkel voor een gegeven strafbeschikking; hiervan was in dit geval geen sprake. De raad zal de klachtonderdelen 1 tot en met 3 op grond van het bovenstaande ongegrond verklaren.
5.2 Verweerder betwist het dossier van klaagster reeds een dag na de zitting te hebben laten vernietigen en dat tegen klaagster te hebben gezegd. Nu de opvatting van partijen lijnrecht tegenover elkaar staan en door klaagster geen bewijs van haar stellingen is overgelegd, kan ook het vierde onderdeel van de klacht niet gegrond worden verklaard.
5.3 Klaagster heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd,noch bewijzen daarvan overgelegd, waaruit blijkt dat verweerder zich mondeling dan wel schriftelijk ten opzichte van haar niet heeft gedragen zoals van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht, zodat ook het vijfde onderdeel van de klacht niet gegrond kan worden verklaard.
5.4 De ter zake van bijstand in een strafzaak aan een advocaat verleende toevoeging strekt zich niet uit tot werkzaamheden betreffende de afwikkeling van een taakstraf. Een advocaat kan niet worden verplicht om ook andere dan de onder de behandeling van een strafzaak vallende werkzaamheden aan te nemen en/of daarvoor een (LAT) toevoeging aan te vragen. Het stond verweerder derhalve vrij om klaagster niet bij te staan tijdens het intakegesprek bij de reclassering. De raad zal ook het zesde onderdeel van de klacht ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E.P. van Unen , voorzitter, mrs. S.A.R. Lely,
A.L.W.G. Houtakkers, L.W.M. Caudri en J.D.E. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 19 mei 2014 .
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 20 mei 2014
per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland West-
Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
en voorzover de klacht niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door
- klaagster
- de deken van de orde van advocaten te Zeeland West-Brabant
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl