Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-08-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:277

Zaaknummer

14-135

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Klager klaagt over een kwestie die zich meer dan 3 jaar geleden heeft voorgedaan. Vanwege het tijdverloop kennelijk niet ontvankelijk. Klacht voor het overige kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 21 augustus 2014

in de zaak 14/135

naar aanleiding van de klacht van:

de heer W.

adres

klager

tegen:

mr. X

advocaat te W.

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 6 augustus 2014 met kenmerk K14/03, door de raad ontvangen op 7 augustus 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Klager raakte betrokken in een geschil met zijn verhuurder over een lopend huurcontract voor een horecagelegenheid. Die horecagelegenheid werd door klager verkocht. Omdat de verhuurder bezwaar maakte tegen de indeplaatsstelling van de nieuwe eigenaar, wendde klager zich in januari 2008 tot het kantoor van verweerder. Het intakegesprek werd gevoerd door een voormalig kantoorgenoot van verweerder, mr. W.

1.3    Na het intakegesprek is door het kantoor van verweerder een voorschotnota ad € 660,- aan klager gestuurd. Nadat klager had laten weten de opdracht niet te willen verstrekken aan het kantoor, werd een einddeclaratie ad

€ 373,39 aan klager verzonden, welke declaratie later werd verminderd tot

€ 256,69.

1.4    Bij brief van 3 november 2008 heeft verweerder klager erover geïnformeerd dat mr. W.niet meer aan het kantoor verbonden was en dat er een incassoprocedure zou worden gestart voor de onbetaalde declaratie, die nogmaals werd verlaagd, nu tot € 200,-.

1.5    Klager werd op 24 november 2008 gedagvaard door het kantoor, maar de incassoprocedure heeft uiteindelijk niet gediend bij de civiele rechter. Bij brief d.d. 5 februari 2009 liet verweerder aan klager weten dat het kantoor de zaak voor zou leggen aan de Klachten- en Geschillencommissie Advocatuur. De commissie heeft klager in de arbitrage veroordeeld tot betaling van de declaratie ad € 256,69 vermeerderd met de kosten. Dit arbitrale vonnis is op 27 november 2009 aan klager betekend.

1.6    Klager werd op 28 oktober 2013 door de deurwaarder gesommeerd om het achterstallige bedrag te voldoen dat inmiddels was opgelopen tot een bedrag van € 874,20.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    Het er tezamen met mr. W. in januari 2008 toe te leiden dat er een overeenkomst werd opgesteld onder invloed van dwaling en misleiding en door in vervolg op die overeenkomst te blijven handelen terwijl klager die overeenkomst nog dezelfde dag heeft opgezegd;

b)    Te ontkennen dat de overeenkomst van opdracht door klager werd opgezegd;

c)    De incassozaak zonder overleg met klager en zonder diens toestemming en buiten diens medeweten om voor te leggen aan de Klachten- en Geschillencommissie Advocatuur;

d)    Correspondentie die tussen klager en het kantoor werd gevoerd achter te houden in de zaak die diende bij de Geschillencommissie;

e)    De uitspraak van de Geschillencommissie in handen te stellen van de deurwaarder die ondanks ook beslag heeft gelegd op inkomsten van klager, waardoor de kosten in deze zaak erg hoog zijn opgelopen.

3    VERWEER

3.1    Verweerder vindt de verwijten onterecht en heeft zich daartegen gemotiveerd verweerd. Op het verweer zal hierna -waar nodig- worden ingegaan. 

4    BEOORDELING

4.1    Op de klacht kan met toepassing van art. 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

4.2    Klachtonderdelen a, b, c en d

Ten aanzien van de klachtonderdelen a, b, c en d overweegt de voorzitter als volgt.

4.3    In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of aan klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegen het maatschappelijk belang dat het optreden van de advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat ondermeer meebrengt dat een advocaat er van mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich na verloop van als een onredelijk te beschouwen termijn niet tegenover de tuchtrechter behoeft te verantwoorden over zijn optreden van destijds. Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval dienen te maken, rekening houdende met de ernst van de klacht, het tijdstip waarop klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die verweerder zal ondervinden om zich na het tijdsverloop adequaat tegen de klacht te verweren. Toepassing van het beginsel van rechtszekerheid brengt mee dat van een klager verwacht kan worden dat hij niet te lang wacht. Daarbij wordt door het Hof van Discipline een uitspraak op dit punt in beginsel een termijn van ongeveer 3 jaar aangehouden, waarvan op grond van de omstandigheden van het geval kan worden afgeweken.

4.4    Het handelen van verweerder dat centraal staat in de klachtonderdelen a, b, c, en d ziet, voor zover het al betrekking heeft op het handelen van verweerder en niet op dat van mr. W. - op de periode 2008 – 2009. Nu tussen het handelen en het indienen van de klacht meer dan 3 jaar zijn verstreken, hoeft verweerder in beginsel geen rekening te houden met de klacht van klager. Klager heeft niet of onvoldoende gemotiveerd waarom hij zijn klacht niet eerder heeft ingediend. Daarom is zijn klacht voor zover het de onderdelen a tot en met d betreft kennelijk niet ontvankelijk.

4.5    Klachtonderdeel e.

De voorzitter begrijpt dit klachtonderdeel aldus dat klager verweerder het verwijt maakt dat hij ter incasso van de vordering pas na geruime tijd een deurwaarder heeft ingeschakeld en dat de kosten als gevolg daarvan erg hoog zijn opgelopen.

Van belang in dit verband is dat klager ondanks het arbitrale vonnis en zijn erkenning van de verschuldigdheid van betaling, weigerde tot betaling over te gaan. Executiemaatregelen waren daardoor onvermijdelijk.

Uit het dossier is de voorzitter gebleken dat verweerder verschillende pogingen heeft ondernomen om de vordering te innen en dat met de inning van de vordering is gewacht omdat er in eerste instantie geen bronnen van inkomsten bekend waren waar verhaal op kon worden genomen. Op het moment dat weer bronnen van inkomsten bekend werden, is er opnieuw beslag gelegd.

In dat licht bezien kan verweerder geen verwijt worden gemaakt. Klager had zelf kunnen voorkomen dat de kosten zo hoog zouden oplopen. Op dit onderdeel is de klacht dan ook kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter wijst de klacht in al zijn onderdelen af.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. G.H.J. Spee als griffier op 21 augustus 2014.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 25 augustus 2014 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager

en per gewone post aan:

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland

-   de deken van de Nederlandse Orde van advocaten