Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-02-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2014:30
Zaaknummer
OB 170 - 2013
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Niet aannemelijk is dat bij de besprekingen tussen klaagster en verweerder niet gesproken zou zijn over de te volgen strategie. Voorts zijn verslagen toegezonden. Verweerder heeft gemotiveerd aangegeven waarom hij geen procedure tegen de curator is gestart. De redengeving voor dit besluit acht de raad begrijpelijk en afdoende onderbouwd. Uit iedere declaratie van verweerder bleek over hoeveel cliënten deze was omgeslagen. Niet gebleken dat klaagster om nadere specificaties heeft gevraagd.
Inhoudsindicatie
Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 17 februari 2014
in de zaak OB 170 - 2013
naar aanleiding van de klacht van:
A.
klaagster
tegen:
B.
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 31 mei 2013, met kenmerk 48/13/010K, door de raad ontvangen op 3 juni 2013, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 december 2013 in aanwezigheid van klaagster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde en verweerder in persoon. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken van 31 mei 2013 met bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Verweerder behartigde in juni 2011 de belangen van een vijftal assurantietussenpersonen, die in voorgaande jaren hun portefeuille (in het algemeen door middel van een aandelenoverdracht) hadden verkocht en geleverd aan (een van de vennootschappen van) de C. Groep.
2.2 Een soortgelijke transactie is klaagster in 2008 met C. aangegaan, waarbij de koopsom werd omgezet in een geldleningsovereenkomst. Tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen uit deze overeenkomst zijn door C. onder meer de aandelen en de assurantieportefeuille van klaagster in pand gegeven.
2.3 In 2010/2011 is de C. Groep in grote financiële problemen gekomen, naar aanleiding waarvan zij op 9 juni 2011 te haren kantore een bijeenkomst heeft belegd, waarop een zestigtal assurantietussenpersonen zijn verschenen, waaronder de vijf assurantiekantoren voor wie verweerder optrad. Na afloop van deze bijeenkomst hebben een vijftigtal andere assurantiekantoren verweerder gevraagd ook hun belangen te willen behartigen, waaronder klaagster.
2.4 Op 19 juli 2011 is C. B.V. in staat van faillissement verklaard, gevolgd door het faillissement op 26 juli 2011 van een aantal andere C.-vennootschappen. In de tussenliggende periode is de directeur/eigenaar van klaagster om het leven gekomen en heeft diens broer zijn taken en bevoegdheden overgenomen.
2.5 In zijn brief van 11 juli 2012 laat klaagster aan verweerder weten niet langer van diens diensten gebruik te willen maken en het indienen van een klacht te overwegen.
3 klacht
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, immers:
3.1 Verweerder heeft de te volgen strategie niet schriftelijk uiteen gezet en evenmin een verslag opgemaakt van de bijeenkomst, waarin hij opdracht kreeg van de schuldeisers van C..
3.2 Verweerder is niet adequaat opgetreden tegen de C. vóór het faillissement.
3.3 Verweerder is niet adequaat opgetreden tegen de curator en heeft niets bereikt.
3.4 Verweerder heeft niet of onvoldoende gereageerd op kritische brieven van klaagster van 11 juli 2012 en 13 augustus 2012.
3.5 Verweerder heeft onduidelijkheid laten bestaan over het aantal crediteuren voor wie hij optrad of optreedt, zodat klaagster niet kan zien of zij niet teveel betaalt.
4 VERWEER
4.1 Verweerder voert aan dat hij al vóór 9 juni 2011 als advocaat optrad voor een vijftal assurantiekantoren in deze kwestie. Hij heeft zijn verslag van de bijeenkomst van 9 juni 2011 rondgestuurd aan alle betrokkenen, die zich op deze bijeenkomst of kort daarna bij hem hadden aangemeld als opdrachtgevers. Op 27 juni 2011 heeft een tweede bijeenkomst plaatsgevonden. Kort daarna, begin juli 2011, heeft ook klaagster zich als cliënte bij verweerder aangemeld. Vervolgens hebben de directeur/eigenaar van klaagster en diens broer, die hem na zijn overlijden op 23 juli 2011 is opgevolgd, verweerder op zijn kantoor bezocht en de aanpak van de zaak besproken.
4.2 Na uitbreiding van de groep opdrachtgevers heeft verweerder binnen zijn kantoor een team van 3 advocaten, waaronder een beroepscurator, samengesteld om deze opdracht uit te voeren. Kort daarna, respectievelijk op 19 juli 2011 en 26 juli 2011, zijn eerst C. B.V. en vervolgens een aantal andere C-vennootschappen in staat van faillissement verklaard.
4.3 Het contact tussen verweerder en de curator liep uiterst moeizaam en de curator kwam gedane toezeggingen eenvoudigweg niet na, waarover verweerder zich ook beklaagd heeft bij de rechter-commissaris.
4.4 In haar brief van 11 juli 2012 uit klaagster haar ongenoegen over het optreden van verweerder en geeft zij aan haar opdracht aan verweerder te willen beëindigen. Verweerder heeft op deze brief uitvoerig gereageerd in een brief van 3 augustus 2012, waarin hij uitleg geeft over alle door zijn kantoor verrichte werkzaamheden. Aan het slot van deze brief zegt hij toe klaagster nog te zullen bellen. Dit heeft hij niet meer gedaan.
4.5 Verweerder heeft aanvankelijk zijn declaraties aan al zijn clienten voorzien van een specificatie. Omdat er van diverse kanten het verzoek c.q. de opmerking kwam deze specificaties, gezien de omvang daarvan, achterwege te laten heeft verweerder er vervolgens voor gekozen deze specificaties op verzoek na te zenden. De aan het dossier bestede tijd is steeds omgeslagen over het aantal deelnemers uit de groep, hetgeen uit de declaratie bleek. Van de zijde van klaagster is nimmer om een specificatie gevraagd.
5 BEOORDELING
5.1 Met betrekking tot het eerste onderdeel van de klacht staat – onbetwist – vast dat verweerder indertijd een verslag heeft opgesteld van de bijeenkomst welke hij op 9 juni 2011 ten kantore van C. had bijgewoond en dat hij dit verslag heeft toegestuurd aan allen, die zich op deze bijeenkomst of kort daarna bij hem als cliënt hadden aangemeld. Nadat ook klaagster zich begin juli 2011 als cliënte bij verweerder had aangemeld, heeft er een bespreking ten kantore van verweerder plaatsgevonden, waarbij klaagsters directeur/eigenaar werd vergezeld door diens broer, de huidige gemachtigde van klaagster. Niet aannemelijk is – naar het oordeel van de raad – dat daarbij niet gesproken zou zijn over hetgeen op de bijeenkomst van 9 juni 2011 aan de orde is geweest en de verder alstoen afgesproken strategie. Mocht dit anders zijn, dan had het op de weg van klaagster gelegen hieromtrent uitsluitsel te vragen, waarvoor in het dossier geen aanwijzingen zijn te vinden. De raad acht dit onderdeel dan ook ongegrond.
5.2 Het tweede onderdeel van de klacht is door klaagster ter zitting ingetrokken, zodat dit geen verdere beoordeling behoeft.
5.3 Het derde onderdeel ziet op het optreden van verweerder tegen de curator van C. en de daarmede verwante vennootschappen. In zijn verweer geeft verweerder aan dat het contact tussen hem en de curator uiterst moeizaam verliep, waarover hij zich beklaagd heeft bij de rechter-commissaris, die in de gegeven situatie de aangewezen instantie was. Voorts geeft verweerder in zijn verweer gemotiveerd aan waarom hij in augustus 2011 geen procedure tegen de curator is gestart, hoewel hij zulks aanvankelijk wel had overwogen. De redengeving voor dit besluit acht de raad begrijpelijk en afdoende onderbouwd. Voorts blijkt uit de aan de raad overgelegde stukken (onder meer emails tussen verweerder en de gemachtigde van klaagster in de maand september 2011) dat verweerder de tactiek heeft uiteengezet en dat klaagster zich daarmee kon verenigen. Ook dit onderdeel van de klacht is ongegrond.
5.4 In haar brief aan verweerder van 11 juli 2012 uit klaagster veel kritiek over het optreden van verweerder en zegt zij hem de overeenkomst van opdracht op. Verweerder reageert hierop zeer gedetailleerd in een brief van 3 augustus 2012 van 5 pagina’s welke hij besluit met de mededeling: “Ik zal u bellen”. Dat verweerder deze laatste toezegging niet is nagekomen is wellicht niet correct, maar naar het oordeel van de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, mede in het licht van het feit dat klaagster in reactie op de brief van verweerder haar verwijten aan hem nog eens had herhaald in haar brief van 13 augustus 2012, waardoor de kans op een zinvol overleg niet meer groot leek.
5.5 Ook het vijfde onderdeel van de klacht acht de raad ongegrond. Immers bleek uit iedere declaratie van verweerder over hoeveel cliënten deze was omgeslagen, zodat klaagster een en ander had kunnen controleren. Ook heeft zij niet betwist dat op verzoek een specificatie kon worden verstrekt. Waren er desondanks bij klaagster vragen blijven bestaan over de hoogte van een declaratie of had zij een nadere specificatie willen hebben, dan had het op haar weg gelegen dit aan verweerder voor te leggen, zodat deze daarop had kunnen reageren. Daarvan blijkt echter niet uit het dossier.
BESLISSING
De raad van discipline:
- Verklaart alle onderdelen van de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mw. mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mr. mr. H.C.M. Schaeken, mw. mr. M.B.Ph. Geeraedts, mr. L.J.G. de Haas, mw. mr. A. Groenewoud, leden, bijgestaan door mr.C.M. van Lanschot als griffier , en uitgesproken ter openbare zitting van 17 februari 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 18 februari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Voor zover de klacht geheel of ten dele ongegrond is verklaard door:
- klaagster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl