Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-03-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2014:86
Zaaknummer
R. 4204/13.111
Inhoudsindicatie
Hoewel de wijze waarop verweerder de afspraken met klagers schriftelijk heeft vastgelegd en het moment waarop dat is gebeurd niet de schoonheidsprijs verdient, levert dat geen tuchtrechtelijk verwijt op. Klacht ongegrond.
Uitspraak
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 27 mei 2013 met kenmerk R 12/13/65 cij, door de raad ontvangen op 29 mei 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 januari 2014 in aanwezigheid van klagers en verweerder. Verweerder werd vergezeld van zijn kantoorgenote F. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klaagster was in dienst van een vereniging voor christelijk voortgezet onderwijs. Deze werkgever wilde komen tot een beëindiging van het dienstverband. Daartoe had haar advocaat een verzoekschrift tot ontbinding ingediend bij de bevoegde kantonrechter. Klaagster verzocht verweerder haar belangen in deze ontslagkwestie te behartigen.
2.3 Op maandag 12 november 2012 vond een eerste telefonisch bespreking tussen klaagster en verweerder plaats.
2.4 Op dinsdagavond 13 november 2012 heeft verweerder met klagers tezamen gesproken.
2.5 Nadat door klagers aanvankelijk was aangestuurd op het verkrijgen van een rechterlijk oordeel, is kort voor de op 3 december 2012 geplande zitting besloten een regeling na te streven. Die regeling is op 29 november 2012 tot stand gekomen door middel van ondertekening op die dag van de vaststellingsovereenkomst. Onderdeel van de afspraken vormde een pro forma ontbindingsprocedure. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst tussen klaagster en haar werkgever ontbonden zoals verzocht.
2.6 Als onderdeel van de met de werkgever van klaagster overeengekomen regeling is door laatstgenoemde een bijdrage geleverd in de kosten van rechtsbijstand van klaagster ad € 3.000,-- inclusief BTW. Dit bedrag is door verweerder bij de werkgever van klaagster in rekening gebracht.
2.7 Verweerder heeft daarnaast aan klaagster op 30 november 2012 een einddeclaratie gezonden ad € 3,002,81 inclusief BTW op bassi van een uurtarief van € 205,-, nadien verlaagd tot € 2.856,40 inclusief BTW op basis van een uurtarief van € 200,-. Klaagster heeft geweigerd deze te voldoen.
2.8 Op 5 december 2012 heeft verweerder aan klagers een opdrachtbevestiging gezonden. Daarin is een uurtarief van € 205,-- exclusief BTW vermeld.
2.9 Verweerder heeft omdat betaling uitbleef, zijn declaratie aan klaagster ter incasso aan de Geschillencommissie Advocatuur voorgelegd.
2.10 De Geschillencommissie Advocatuur heeft op 20 november 2013 een arbitraal vonnis gewezen en klaagster daarbij veroordeeld om aan verweerder te voldoen een bedrag van € 1.428,20, te vermeerderen met € 45,37 aan kosten van arbitrage en € 90,75 aan honorarium en verschotten van de arbiters. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
2.11 Bij brief van 22 november 2013 heeft verweerder aan klaagster verzocht om aan het arbitrale vonnis te voldoen door overmaking van het verschuldigde totaalbedrag op uiterlijk 29 november 2013.
2.12 Bij e-mail van 29 november 2013 hebben klagers – voor zover hier van belang – aan verweerder verzocht nog even geduld te hebben alvorens rechtsmaatregelen te nemen aangezien op 27 januari 2014 de behandeling ter zitting van de Raad van Discipline van de door hen tegen verweerder ingediende klacht zou plaatsvinden.
2.13 Bij e-mail van 4 december 2013 heeft verweerder gereageerd. Daarin heeft hij kenbaar gemaakt dat voor zover de e-mail d.d. 29 november 2013 van klagers aldus zou moeten worden uitgelegd dat klagers bereid zouden zijn de klacht in te trekken wanneer hij zou afzien van inning van het door de Geschillencommissie redelijk geachte bedrag, hij daarin niet zou meegaan. Wel heeft hij de bereidheid uitgesproken om met een tegenvoorstel te komen, inhoudende dat klagers aan hem een bedrag van € 1.250,-- inclusief BTW zouden voldoen onder de voorwaarde dat dat bedrag dan uiterlijk op 13 december 2013 op zijn rekening zou zijn bijgeschreven. Tevens dienden klagers dan binnen die termijn een kopie van de intrekking van de klacht aan hem te verstrekken. Een en ander tegen finale kwijting en onder de toezegging dat geen nieuwe klacht zou worden ingediend. Daarbij is medegedeeld dat wanneer niet binnen de gestelde termijn zou zijn betaald, het aanbod zou komen te vervallen.
2.14 In reactie op het tegenvoorstel van verweerder hebben klagers op 12 december 2013 aan hem laten weten bereid te zijn € 750,-- te betalen en daarbij dan de klacht in te trekken.
2.15 Bij e-mail van 17 december 2013 heeft verweerder klagers vervolgens bericht te constateren dat zij niet zijn ingegaan op zijn aanbod. Hij heeft daarbij vermeld dat hij de deurwaarder nog die dag opdracht zou geven om het arbitraal vonnis te betekenen. Daarbij is aangekondigd dat wanneer geen gevolg zou worden gegeven aan het bevel tot betaling onder andere beslag zou worden gelegd. Tevens is medegedeeld dat de bijbehorende kosten voor rekening van klagers zouden komen.
2.16 Diezelfde dag, om 14.05 uur, hebben klagers bij verweerder nogmaals om uitstel gevraagd tot na de zitting bij de Raad van Discipline. Daarop heeft verweerder, om 17.08 uur, aan klagers laten weten niet de zitting af te willen wachten en de deurwaarder inmiddels opdracht te hebben gegeven om tot incasso over te gaan.
2.17 Bij brief met bijlagen van 27 december 2012 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder. Op 19 maart 2013 heeft een bemiddelingsgesprek bij de deken plaatsgevonden.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij een te hoge declaratie heeft gezonden en zich slecht in de zaak heeft verdiept.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat een advocaat bij aanvang van zijn werkzaamheden de opdracht dient te bevestigen. Verweerder heeft de opdrachtbevestiging op 5 december 2012 verzonden. Op dat moment waren de werkzaamheden feitelijk echter al afgerond. Naar het oordeel van de raad is dat onjuist. De opdracht, inclusief de bijbehorende financiële afspraken, hadden direct bij aanvang van de werkzaamheden bevestigd moeten worden.
5.2 Het vorenstaande leidt ertoe dat eventuele onduidelijkheden waar het de gemaakte afspraken betreft, binnen de marge van redelijkheid voor rekening van verweerder dienen te komen. Op het onderdeel van het uurtarief heeft verweerder zelf reeds zijn verantwoordelijkheid genomen door het in zijn opdrachtbevestiging genoemde tarief van € 205,-- exclusief BTW aan te passen naar € 200,-- exclusief BTW. De klacht is in zoverre dan ook ongegrond.
5.3 Als hoofdregel geldt dat een advocaat voor zijn werkzaamheden dient te worden betaald. Dat geldt voor alle werkzaamheden, ook de eerste bespreking, het voeren van telefoongesprekken en het lezen en beantwoorden van e-mails. Klagers zijn ten onrechte van de veronderstelling uit gegaan dat niet elk telefoontje en elk e-mailbericht in rekening zou worden gebracht. Deze onjuiste veronderstelling kan niet aan verweerder worden tegengeworpen en ook in zoverre is de klacht derhalve ongegrond.
5.4 Klagers stellen voorts dat met verweerder een maximum bedrag van € 4000,- ter zake de kosten voor rechtsbijstand is afgesproken en dat verweerder zou waarschuwen wanneer de nota dat bedrag zou dreigen te overschrijden. Deze afspraak wordt door verweerder betwist en volgt ook niet uit de inhoud van de stukken. De raad kan van de juistheid daarvan dan ook niet uitgaan en acht de klacht ook op dit punt ongegrond.
5.5 Ten overvloede merkt de raad nog op dat voor wat de hoogte van de declaratie betreft, er voor de raad geen rol is weggelegd. Vanwege de tussen partijen geldende overeenkomst van arbitrage heeft verweerder gekozen voor de gang naar de Geschillencommissie Advocatuur. De geschillencommissie heeft op basis van de argumenten van klagers bij arbitraal vonnis van 20 november 2013 hetgeen door verweerder was gevorderd voor 50% toegewezen. De raad acht het arbitraal vonnis tussen partijen bindend.
5.6 De raad acht tevens ongegrond het verwijt van klagers dat verweerder zich slecht in de zaak zou hebben verdiept. Verweerder bestrijdt dat gemotiveerd en de juistheid ervan blijkt ook niet uit het dossier.
5.7 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat de klacht van klagers geen doel treft. Dat neemt evenwel niet weg dat de wijze waarop verweerder de afspraken schriftelijk heeft vastgelegd en het moment waarop dat is gebeurd, geen schoonheidsprijs verdient. Een tuchtrechtelijk verwijt levert dat evenwel niet op.
6 BESLISSING
De Raad van Discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. W.J. Hengeveld, T. Hordijk, P.J.E.M. Nuiten, P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 maart 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 18 maart 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klagers
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klagers
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl