Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-10-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2014:248
Zaaknummer
L 377 - 2013
Inhoudsindicatie
Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door namens klager geen kort geding tegen de Staat aanhangig te maken. Terecht negatief geadviseerd gelet op geringe kans van slagen van kort geding. Niet gebleken dat verweerder klager aan het lijntje heeft gehouden.
Inhoudsindicatie
Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 13 oktober2014
in de zaak L377-2013
naar aanleiding van de klachtvan:
klager
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 11 december 2013 met kenmerk DOK251heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Ter zitting van 1 september 2014 is verweerderverschenen. Klager is niet verschenen. Klager heeft de raad op 1 september 2014 bericht dat hij ervan af ziet om ter zitting te verschijnen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- De brief van de deken d.d. 11 december 2013 met bijlagen;
- De nagekomen brief van verweerder met bijlage d.d. 28 juli 2014.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Klager heeft zich tot verweerders kantoor gewend met het verzoek hem bij te staan en te adviseren over de mogelijkheden tot overplaatsing vanuit de penitentiaire inrichting te Veenhuizen naar een penitentiaire inrichting nabij de Belgische grens. Klager bezit de Belgische nationaliteit en zit langdurig in Nederland vast. In het licht van de resocialisatie van klager was het in de visie van zowel klager als verweerder wenselijk dat klager zou worden overgeplaatst naar een penitentiaire inrichting nabij de Belgische grens.
2.2 Aanvankelijk is klager bijgestaan door mevrouw mr. H. –kantoorgenote van verweerder- die klager voor het eerst op 22 juni 2012 heeft bezocht. Klager heeft toen aangegeven dat hij in kort geding overplaatsingnaar een penitentiaire inrichting in Middelburg wilde afdwingen. Mevrouw mr. H. heeft bij brief d.d. 3 augustus 2012 aan klager kenbaar gemaakt dat in haar visie het aanhangig maken van een kort geding weinig kans van slagen zou hebben. Bij brief d.d. 7 augustus 2012 heeft mevrouw mr. H. nogmaals aan verweerder kenbaar gemaakt dathet aanhangig maken van een kort geding weinig kans van slagen zou hebben. In deze brief heeft mevrouw mr. H. aan klager geschreven dat bij de brief een concept kort geding dagvaarding was gevoegd.
2.3 Omdat mr. H. verweerders kantoor eind 2012 heeft verlaten heeft verweerder de behandeling van klagers dossier in oktober 2012overgenomen. Bij brief d.d. 22 oktober 2012 heeft verweerder aan klager alsnog de concept kort geding dagvaarding toegestuurd, omdat deze abusievelijk niet was gehecht aan de brief van mevrouw mr. H. d.d. 7 augustus 2012. In de brief d.d. 22 oktober 2012 heeft verweerder aan klager kenbaar gemaakt dat naar zijn mening de vordering in kort geding niet zou kunnen slagen. Verweerder heeft klager geadviseerd om eerst een verzoek te doen tot overplaatsingnaar een penitentiaire inrichting nabij de Belgische grens, niet zijnde die in Middelburg. Bij brief d.d. 31 oktober 2012 heeft verweerder klager geadviseerd over de wijze waarop een dergelijk verzoek kan worden opgesteld en ingediend.
2.4 Bij brief d.d. 29 mei 2013 heeft klager bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat hij:
1. weigert om namens klager een kort geding tegen de Staat te voeren hoewel hij dit in juni 2012 wel heeft toegezegd.
2. klager ongeveer een jaar “aan het lijntje heeft gehouden”.
4 VERWEER
4.1 Klachtonderdeel 1
Het juridisch kader voor verzoeken tot overplaatsing en de beroepschriften tegen de beslissingen daarop worden vrijwel volledig beheerst door het penitentiaire recht. Een verzoek tot overplaatsing moet worden ingediend bij de selectiefunctionaris. Tegen de beslissing van de selectiefunctionaris staat beroep open bij de Raad voor Strafrechstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). De Wet voorziet bovendien in een spoedvoorziening bij de Voorzitter van de RSJ. De civiele voorlopige voorzieningenrechter is derhalve slechts restrechter. Om die reden zou het aanhangig maken van een kort geding procedure vrijwel zeker tot niet-ontvankelijkheid leiden en derhalve niet zinvol zijn. Dit is uitgebreid met klager besproken.
4.2 Verzoeken tot overplaatsing naar de penitentiaire inrichting in Middelburg werden steeds afgewezen vanwege een vermeend incident dat daar tussen klager en het personeel zou hebben plaatsgevonden. Verweerder en zijn voormalig kantoorgenote mevrouw mr. H. hebben klager steeds geadviseerd om eerst overplaatsing naar een nabij de Belgische gelegen penitentiaire inrichting, niet zijnde die in Middelburg, te vragen. Indien een dergelijk verzoek zou worden afgewezen zou de Staat wellicht kunnen worden verweten dat zij de resocialisatie van klager bewust niet zou bevorderen en zou wellicht op grond van onrechtmatige daad de weg naar de civiele voorlopige voorzieningenrechter openstaan. Klager wenste echter enkel overplaatsing naar de penitentiaire inrichting in Middelburg.
4.3 Mevrouw mr. H. en verweerder hebben de mogelijkheid van het aanhangig maken van een kort geding uitgebreid onderzocht en in dat verband heeft mevrouw mr. H. de concept kort geding dagvaarding opgesteld en naar klager gestuurd. Omdat de concept dagvaarding echter abusievelijk niet bij haar brief was gevoegd, heeft verweerder de concept dagvaarding alsnog bij brief d.d. 22 oktober 2012 aan klager toegezonden.
Klachtonderdeel 2
4.4 Het is niet zo dat er gedurende een jaar niet is geprocedeerd. In overleg met klager is besloten om eerst een verzoek tot overplaatsing te doen en tegen de afwijzing beroep aan te tekenen.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes-zoals over procesrisico en kostenrisico- waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.
5.2 Klachtonderdeel 1
Verweerder heeft klager schriftelijk gemotiveerd geïnformeerd over de kansen en risico's van de door klager gewenste actie. De raad is van oordeel dat verweerder klager terecht heeft geadviseerd om geen kort geding procedure aanhangig te maken, nu het aanhangig maken van een kort geding procedure in het stadium waarin klagers zaak zich bevond weinig kans van slagen zou hebben. Aldus kan verweerder evenmin een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van het feit dat hij namens klager geen kort geding tegen de Staat aanhangig heeft gemaakt.
5.3 Klager heeft gesteld dat aan hem is toegezegd dat een kort geding procedure zou worden opgestart, hetgeen gemotiveerd door verweerder is weersproken. Uit de aan de raad overgelegde stukken is voorts niet gebleken dat verweerder aan klager een dergelijke toezegging heeft gedaan. De raad overweegt dat het feit dat verweerder aan klager bij brief d.d. 22 oktober 2012 de concept kort geding dagvaarding heeft toegestuurd niet handig is geweest omdat dit bij klager –zonder nadere verklaring, die ontbrak- voor onduidelijkheid over hetgeen hij van verweerder kon verwachten zou kunnen zorgen. De raad is alles overwegende echter van oordeel dat het uit het samenstel van de aan klager verzonden brieven voor klager duidelijk moet zijn geweest dat verweerder namens hem geen kort geding procedure aanhangig zou maken gezien de geringe kans van slagen.
5.4 Mede gelet op de aan de advocaat toekomende beleidsvrijheid is de raad van oordeel dat niet is gebleken van tuchtrechtelijk tekortschietend optreden zijdens verweerder. Het eerste onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.
5.5 Klachtonderdeel 2
De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen. De raad is van oordeel dat uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet is gebleken dat verweerder klager aan het lijntje heeft gehouden. Verweerder heeft klager op regelmatige basis op de hoogte gehouden en bericht. Ook het tweede onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.
5.6 De raad komt tot de slotsom dat de klacht in beide onderdelen ongegrond moet worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.
Aldus gegeven doormr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. W.H.N.Ch. van Beek, Th. Kremers, A.A. Freriks, R.G.A.M. Theunissen, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 oktober 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 14 oktober 2014
per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken in het arrondissementLimburg
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerder
- de deken in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl