Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-08-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2014:213
Zaaknummer
14-197A
Inhoudsindicatie
‘Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Geen belangenverstrengeling. Het stond advocaat vrij om namens stichting op te treden tegen bewoner van door de stichting geëxploiteerd huis. Klacht over vermeende beroepsfout in rechtsbijstand aan stichting kennelijk niet-ontvankelijk’.
Uitspraak
Beslissing van 18 augustus 2014
in de zaak 14-197A
naar aanleiding van de klacht van:
de heer mr.
klager
tegen:
de heer mr.
advocaat te Amsterdam
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 15 juli 2014 met kenmerk 4014-0136, door de raad ontvangen op 18 juli 2014, van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken, alsmede van de brief van de deken van 22 juli 2014 met als bijlage een (niet ondertekende) fax van 12 pagina's van klager.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Verweerder heeft de belangen behartigd van een stichting die woonvormen exploiteert voor vrouwen met een verstandelijke handicap.
1.3 De meerderjarige dochter van klager is bewoner van een huis dat wordt geëxploiteerd door de stichting. Het bestuur van de stichting wordt gevormd door familieleden van de bewoners. Klager en zijn echtgenote (de moeder van de dochter) zijn op 28 november 2013 tot bewindvoerders en mentoren benoemd over de dochter.
1.4 Klagers echtgenote is bestuurslid van de stichting. Zij heeft zich tweemaal bij bestuursvergaderingen laten vervangen door klager. Een aantal bestuursleden van de stichting was van mening dat de houding van klager de stichting stuurloos maakte. Dit had onder meer betrekking op het sluiten van een samenwerkingsovereenkomst met een nieuwe zorgverlener.
1.5 Verweerder heeft in kort geding namens de stichting en de overige bewoonsters (deels vertegenwoordigd door hun familieleden) de dochter van de klager in kort geding gedagvaard, teneinde vervangende toestemming van de dochter (of haar vertegenwoordigers) te krijgen om een zogenaamde zorgverleningsovereenkomst te sluiten tussen de stichting en de dochter, waarin de toestemming van de dochter (of haar vertegenwoordigers) is vervat tot het door de stichting sluiten van een samenwerkingsovereenkomst met een nieuwe zorgverlener. Ook werd vervangende toestemming van de dochter gevraagd voor het voorgenomen bestuursbesluit tot wijziging van de statuten.
1.6 De vorderingen van de stichting zijn bij kort geding vonnis van 29 maart 2013 grotendeels toegewezen. Klager en zijn echtgenote hebben (namens de dochter) geen hoger beroep ingesteld van het kort geding vonnis.
1.7 Op verzoek van verweerder namens de stichting heeft de rechtbank bij beschikking van 18 juli 2013 enkele artikelen van de statuten van de stichting gewijzigd.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) als advocaat van de stichting niet rechtsgeldig een kort geding procedure aanhangig heeft gemaakt;
b) door de stichting te laten procederen tegen de dochter van klager zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling;
c) een overbodige procedure heeft gevoerd inzake een statutenwijziging, terwijl al in kort geding een vonnis was gehaald tot wijziging van de statuten en aldus een beroepsfout heeft gepleegd.
3 VERWEER
3.1 Verweerder beroept zich op de niet-ontvankelijkheid van klager, nu klagers dochter nooit zijn cliënt is geweest en omdat het niet aan klager is om zich te beklagen over een vermeende beroepsfout van de advocaat van de wederpartij. Voorts wijst hij op het feit dat de voorzieningenrechter de vorderingen van de stichting heeft toegewezen en deze dus rechtsgeldig heeft geoordeeld.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht betreft het handelen van verweerder als advocaat van klagers wederpartij. Uitgangspunt bij de beoordeling van een dergelijke klacht is dat aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal het handelen van verweerder aan de hand van deze maatstaf toetsen.
4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a) overweegt de voorzitter dat de voorzieningenrechter, blijkens zijn vonnis in kort geding waarin de vorderingen van de stichting grotendeels zijn toegewezen, aldus heeft geoordeeld dat verweerder namens de stichting en de overige bewoonsters bevoegd is om de kort geding procedure te entameren tegen klagers dochter. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter expliciet in zijn vonnis dat "de beslissing om de huidige patstelling te doorbreken via het aanspannen van de onderhavige procedure vooralsnog als rechtsgeldige handelingen van de stichting worden aangemerkt". Het kort geding vonnis is overigens in kracht van gewijsde gegaan.
4.3 Uit dit oordeel van de voorzieningenrechter blijkt reeds dat verweerder rechtsgeldig een procedure namens zijn cliënten aanhangig heeft gemaakt. In het licht van dit oordeel is het niet aan de tuchtrechter om zich een zelfstandig oordeel te vormen over een inhoudelijke discussie tussen partijen die zich in het kader van een civiele procedure heeft afgespeeld. Daarbij komt dat de voorzitter niet is gebleken dat verweerder met zijn handelwijze de hiervoor onder 4.1 genoemde grenzen aan de advocatuurlijke vrijheid heeft overschreden. Op grond van het voorgaande is klachtonderdeel a) dan ook kennelijk ongegrond.
4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b), over de belangenverstrengeling van verweerder door de stichting te laten procederen tegen de dochter, constateert de voorzitter dat de belangen van de cliënten van de verweerder verschilden van die van de dochter van klager. Het stond de stichting daarom vrij om te procederen tegen een van haar bewoonsters en op zijn beurt stond het verweerder vrij om namens de stichting de procedure in te stellen. Op grond van het voorgaande is ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond.
4.5 Met klachtonderdeel c) betoogt klager dat verweerder namens de stichting niet zowel de statutenwijziging in kort geding mocht vorderen als een verzoekschriftprocedure tot statutenwijziging mocht instellen. De voorzitter overweegt dat het uitsluitend aan de stichting, als cliënte van verweerder, is om te klagen (als zij dat nodig vond) over de wijze waarop verweerder procedures heeft ingesteld. Klager is, als vader van een van de bewoonsters van de stichting, weliswaar betrokken bij de stichting, maar dat geeft hem nog niet het recht om over het handelen van verweerder namens de stichting ten behoeve van de statutenwijziging ingestelde procedures te klagen. Gelet op het voorgaande dient klager kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn klachtonderdeel c).
4.6 Voor zover klager heeft bedoeld te stellen dat de door de stichting gemaakte kosten voor deze procedure (mogelijk) ten koste zullen gaan van de kwaliteit van de zorg voor zijn dochter, wordt geoordeeld als volgt. Dat het belang van de dochter van klager door het maken van die kosten is geschaad is niet gebleken. Het is aan het bestuur van de stichting om te beslissen om deze kosten wel of niet te maken. Dat verweerder in dit verband niet zou hebben gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door de opdracht van de stichting om de procedure aanhangig te maken aan te nemen en uit te voeren, is niet gebleken. In zoverre is dit klachtonderdeel tevens kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter:
- verklaart klachtonderdelen a) en b) kennelijk ongegrond;
- verklaart klager in klachtonderdeel c) kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 18 augustus 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 18 augustus 2014 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
en per gewone post aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.